Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- groeiend:
- groeien:
-
Wiktionary:
- groeiend → creciente
- groeien → crecer
- groeien → acumularse, aumentarse, crecer, cultivar, aumentar, abultar, engrosar, vegetar
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor groeiend (Nederlands) in het Spaans
groeiend:
-
groeiend
Vertaal Matrix voor groeiend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aumentando | groeiend | in toenemende mate; klimmend; meer en meer; omhooggaand; oplopend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend |
creciendo | groeiend | in toenemende mate; meer en meer; toenemend |
groeiend vorm van groeien:
-
groeien (opgroeien; groot worden)
-
groeien (toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan)
aumentar; crecer; subir; engrandecer; surgir-
aumentar werkwoord
-
crecer werkwoord
-
subir werkwoord
-
engrandecer werkwoord
-
surgir werkwoord
-
Conjugations for groeien:
o.t.t.
- groei
- groeit
- groeit
- groeien
- groeien
- groeien
o.v.t.
- groeide
- groeide
- groeide
- groeiden
- groeiden
- groeiden
v.t.t.
- ben gegroeid
- bent gegroeid
- is gegroeid
- zijn gegroeid
- zijn gegroeid
- zijn gegroeid
v.v.t.
- was gegroeid
- was gegroeid
- was gegroeid
- waren gegroeid
- waren gegroeid
- waren gegroeid
o.t.t.t.
- zal groeien
- zult groeien
- zal groeien
- zullen groeien
- zullen groeien
- zullen groeien
o.v.t.t.
- zou groeien
- zou groeien
- zou groeien
- zouden groeien
- zouden groeien
- zouden groeien
diversen
- groei!
- groeit!
- gegroeid
- groeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
groeien (groeiproces; groei)
Vertaal Matrix voor groeien:
Verwante woorden van "groeien":
Verwante definities voor "groeien":
Wiktionary: groeien
groeien
Cross Translation:
verb
-
groter worden
- groeien → crecer
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• groeien | → acumularse; aumentarse | ↔ accrue — increase |
• groeien | → crecer | ↔ grow — (intransitive) to become bigger |
• groeien | → crecer | ↔ grow — (intransitive) to appear or sprout |
• groeien | → cultivar | ↔ grow — (transitive) to cause something to become bigger |
• groeien | → crecer | ↔ wachsen — (intransitiv) größer werden |
• groeien | → crecer | ↔ wachsen — (intransitiv) Pflanzen, Pilze: an einer bestimmten Stelle vorkommen |
• groeien | → aumentar; abultar; crecer | ↔ augmenter — rendre une quantité plus grande. |
• groeien | → crecer | ↔ grandir — intransitif|fr devenir plus grand. |
• groeien | → aumentar; engrosar | ↔ grossir — rendre gros, plus ample, plus volumineux. |
• groeien | → vegetar | ↔ végéter — respirer, se nourrir, croître, en parlant des arbres et des plantes ; accomplir les fonctions propres à la vie des végétaux. |