Nederlands
Uitgebreide vertaling voor graai (Nederlands) in het Spaans
graaien:
-
graaien (wegkapen; grissen; grijpen; jatten; snaaien; pikken)
-
graaien (grabbelen; snuffelen)
-
graaien (in iets rondtasten; rommelen; grabbelen)
revolver; hurgar; disputarse; coger a la arrebatiña-
revolver werkwoord
-
hurgar werkwoord
-
disputarse werkwoord
-
coger a la arrebatiña werkwoord
-
Conjugations for graaien:
o.t.t.
- graai
- graait
- graait
- graaien
- graaien
- graaien
o.v.t.
- graaide
- graaide
- graaide
- graaiden
- graaiden
- graaiden
v.t.t.
- heb gegraaid
- hebt gegraaid
- heeft gegraaid
- hebben gegraaid
- hebben gegraaid
- hebben gegraaid
v.v.t.
- had gegraaid
- had gegraaid
- had gegraaid
- hadden gegraaid
- hadden gegraaid
- hadden gegraaid
o.t.t.t.
- zal graaien
- zult graaien
- zal graaien
- zullen graaien
- zullen graaien
- zullen graaien
o.v.t.t.
- zou graaien
- zou graaien
- zou graaien
- zouden graaien
- zouden graaien
- zouden graaien
en verder
- is gegraaid
- zijn gegraaid
diversen
- graai!
- graait!
- gegraaid
- graaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze