Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gniffelen (Nederlands) in het Spaans
gniffelen:
-
gniffelen (grinniken; ginnegappen)
reírse por lo bajo; reír burlonamente; sonreír maliciosamente; reírse entre dientes; reírse disimuladamente; reírse para sus adentros-
reírse por lo bajo werkwoord
-
reír burlonamente werkwoord
-
sonreír maliciosamente werkwoord
-
reírse entre dientes werkwoord
-
reírse disimuladamente werkwoord
-
reírse para sus adentros werkwoord
-
Conjugations for gniffelen:
o.t.t.
- gniffel
- gniffelt
- gniffelt
- gniffelen
- gniffelen
- gniffelen
o.v.t.
- gniffelde
- gniffelde
- gniffelde
- gniffelden
- gniffelden
- gniffelden
v.t.t.
- heb gegniffeld
- hebt gegniffeld
- heeft gegniffeld
- hebben gegniffeld
- hebben gegniffeld
- hebben gegniffeld
v.v.t.
- had gegniffeld
- had gegniffeld
- had gegniffeld
- hadden gegniffeld
- hadden gegniffeld
- hadden gegniffeld
o.t.t.t.
- zal gniffelen
- zult gniffelen
- zal gniffelen
- zullen gniffelen
- zullen gniffelen
- zullen gniffelen
o.v.t.t.
- zou gniffelen
- zou gniffelen
- zou gniffelen
- zouden gniffelen
- zouden gniffelen
- zouden gniffelen
diversen
- gniffel!
- gniffelt!
- gegniffeld
- gniffelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze