Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gloeiend (Nederlands) in het Spaans
gloeiend:
-
gloeiend (brandend; vurig; warm; fel; hevig; fonkelend)
-
gloeiend (roodgloeiend)
incandescente; ardiente; ardiendo; al rojo; al rojo vivo-
incandescente bijvoeglijk naamwoord
-
ardiente bijvoeglijk naamwoord
-
ardiendo bijvoeglijk naamwoord
-
al rojo bijvoeglijk naamwoord
-
al rojo vivo bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor gloeiend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abrasador | brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm | |
al rojo | gloeiend; roodgloeiend | |
al rojo vivo | gloeiend; roodgloeiend | gloeiend rood; hoogrood; knalrood; vuurrood |
ardiendo | brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; roodgloeiend; vurig; warm | brandend; vlammend |
ardiente | brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; roodgloeiend; vurig; warm | bezet; druk; drukbezet; fervent; geagiteerd; gepassioneerd; hartstochtelijk; heetbloedig; heethoofdig; heftig; levendig; met hevige passie; soppig; verhit; vurig |
en llamas | brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm | |
fogoso | brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm | soppig; verhit; vurig |
incandescente | gloeiend; roodgloeiend |
gloeiend vorm van gloeien:
-
gloeien (nasmeulen; smeulen)
arder sin llama-
arder sin llama werkwoord
-
-
gloeien (blozen; rood worden; kleuren)
colorear; ponerse colorado; ruborizarse; estar al rojo vivo; iluminar; estar latente; arder; sonrojarse; enrojecer; avergonzarse; abochornarse; arder sin llama-
colorear werkwoord
-
ponerse colorado werkwoord
-
ruborizarse werkwoord
-
estar al rojo vivo werkwoord
-
iluminar werkwoord
-
estar latente werkwoord
-
arder werkwoord
-
sonrojarse werkwoord
-
enrojecer werkwoord
-
avergonzarse werkwoord
-
abochornarse werkwoord
-
arder sin llama werkwoord
-
Conjugations for gloeien:
o.t.t.
- gloei
- gloeit
- gloeit
- gloeien
- gloeien
- gloeien
o.v.t.
- gloeide
- gloeide
- gloeide
- gloeiden
- gloeiden
- gloeiden
v.t.t.
- heb gegloeid
- hebt gegloeid
- heeft gegloeid
- hebben gegloeid
- hebben gegloeid
- hebben gegloeid
v.v.t.
- had gegloeid
- had gegloeid
- had gegloeid
- hadden gegloeid
- hadden gegloeid
- hadden gegloeid
o.t.t.t.
- zal gloeien
- zult gloeien
- zal gloeien
- zullen gloeien
- zullen gloeien
- zullen gloeien
o.v.t.t.
- zou gloeien
- zou gloeien
- zou gloeien
- zouden gloeien
- zouden gloeien
- zouden gloeien
diversen
- gloei!
- gloeit!
- gegloeid
- gloeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze