Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. glippen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor glippen (Nederlands) in het Spaans

glippen:

glippen werkwoord (glip, glipt, glipte, glipten, geglipt)

  1. glippen (wegglippen; floepen)
  2. glippen (glibberen; glijden)
    resbalar; deslizarse

Conjugations for glippen:

o.t.t.
  1. glip
  2. glipt
  3. glipt
  4. glippen
  5. glippen
  6. glippen
o.v.t.
  1. glipte
  2. glipte
  3. glipte
  4. glipten
  5. glipten
  6. glipten
v.t.t.
  1. ben geglipt
  2. bent geglipt
  3. is geglipt
  4. zijn geglipt
  5. zijn geglipt
  6. zijn geglipt
v.v.t.
  1. was geglipt
  2. was geglipt
  3. was geglipt
  4. waren geglipt
  5. waren geglipt
  6. waren geglipt
o.t.t.t.
  1. zal glippen
  2. zult glippen
  3. zal glippen
  4. zullen glippen
  5. zullen glippen
  6. zullen glippen
o.v.t.t.
  1. zou glippen
  2. zou glippen
  3. zou glippen
  4. zouden glippen
  5. zouden glippen
  6. zouden glippen
diversen
  1. glip!
  2. glipt!
  3. geglipt
  4. glippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor glippen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
resbalar uitglijden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dar un patinazo floepen; glippen; wegglippen
deslizarse floepen; glibberen; glijden; glippen; wegglippen afglijden; blunderen; eraf glijden; glijden; insluipen; naar beneden glijden; omlaag glijden; onderuitgaan; ongemerkt binnendringen; roetsjen; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten
escapar floepen; glippen; wegglippen achterhouden; achteroverdrukken; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; gappen; in ontvangst nemen; inpikken; jatten; krijgen; loskomen; mijden; ontglippen; ontkomen; ontlopen; ontschieten; ontslagen worden; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvallen; ontvangen; ontvluchten; ontvreemden; ontwijken; op vrije voeten gesteld worden; opstrijken; per ongeluk zeggen; pikken; stelen; uit de weg gaan; uitwijken; uitwijken voor iets; verdonkeremanen; verduisteren; vermijden; verspreken; vervreemden; vluchten; vrijkomen; wegfutselen; wegkapen; wegkomen; weglopen; wegpikken; wegrennen; wegvluchten; zich bevrijden; zich vrijmaken
escaparse floepen; glippen; wegglippen de plaat poetsen; ervandoor gaan; hem smeren; in ontvangst nemen; krijgen; losbreken; loskomen; ontslagen worden; ontsnappen; ontvangen; op vrije voeten gesteld worden; opstrijken; uitwijken voor iets; vrijkomen; zich bevrijden; zich met geweld losbreken; zich uit de voeten maken
resbalar glibberen; glijden; glippen blunderen; glijden; roetsjen; slippen; uitglijden; verspreken

Wiktionary: glippen


Cross Translation:
FromToVia
glippen patinar; resbalar; deslizarse glisser — Se mettre en mouvement, comme couler sur une surface lisse ou le long d’un autre corps.