Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- gezet:
- zetten:
-
Wiktionary:
- gezet → corpulento, grueso
- gezet → gordo, grueso
- zetten → poner
- zetten → mover, poner entre paréntesis, poner, colocar, situar, dejar, levantar, parar, apostar, cifrar, echar, marcar, bajar, inclinar, aplicar, componer, escribir, meter, subir, montar, ascender, escalar, subir a, representar, describir, jugar, tocar, expresar, enunciar, reducir
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gezet (Nederlands) in het Spaans
gezet:
-
gezet (zwaarlijvig; dik; corpulent; lijvig)
gordo; masivo; puesto; graso; espeso; hinchado; grasiento; penoso; corpulento; grave; negrilla; extenso; obeso; voluminoso; grueso; reducido; entrado; sólido; movido; fértil; lucrativo; rollizo; llenito; entrado en carnes; pesado; importante; severo; repleto; gravemente-
gordo bijvoeglijk naamwoord
-
masivo bijvoeglijk naamwoord
-
puesto bijvoeglijk naamwoord
-
graso bijvoeglijk naamwoord
-
espeso bijvoeglijk naamwoord
-
hinchado bijvoeglijk naamwoord
-
grasiento bijvoeglijk naamwoord
-
penoso bijvoeglijk naamwoord
-
corpulento bijvoeglijk naamwoord
-
grave bijvoeglijk naamwoord
-
negrilla bijvoeglijk naamwoord
-
extenso bijvoeglijk naamwoord
-
obeso bijvoeglijk naamwoord
-
voluminoso bijvoeglijk naamwoord
-
grueso bijvoeglijk naamwoord
-
reducido bijvoeglijk naamwoord
-
entrado bijvoeglijk naamwoord
-
sólido bijvoeglijk naamwoord
-
movido bijvoeglijk naamwoord
-
fértil bijvoeglijk naamwoord
-
lucrativo bijvoeglijk naamwoord
-
rollizo bijvoeglijk naamwoord
-
llenito bijvoeglijk naamwoord
-
entrado en carnes bijvoeglijk naamwoord
-
pesado bijvoeglijk naamwoord
-
importante bijvoeglijk naamwoord
-
severo bijvoeglijk naamwoord
-
repleto bijvoeglijk naamwoord
-
gravemente bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor gezet:
Verwante woorden van "gezet":
zetten:
-
zetten (deponeren; leggen; plaatsen; neerleggen; stationeren; neerzetten)
poner; depositar; situar; deponer; mover; estacionar; publicar; derribar; destinar; depositar sobre-
poner werkwoord
-
depositar werkwoord
-
situar werkwoord
-
deponer werkwoord
-
mover werkwoord
-
estacionar werkwoord
-
publicar werkwoord
-
derribar werkwoord
-
destinar werkwoord
-
depositar sobre werkwoord
-
-
zetten (leggen; plaatsen)
-
zetten (plaatsen)
-
zetten (neerzetten; plaatsen; bijzetten)
Conjugations for zetten:
o.t.t.
- zet
- zet
- zet
- zetten
- zetten
- zetten
o.v.t.
- zette
- zette
- zette
- zetten
- zetten
- zetten
v.t.t.
- heb gezet
- hebt gezet
- heeft gezet
- hebben gezet
- hebben gezet
- hebben gezet
v.v.t.
- had gezet
- had gezet
- had gezet
- hadden gezet
- hadden gezet
- hadden gezet
o.t.t.t.
- zal zetten
- zult zetten
- zal zetten
- zullen zetten
- zullen zetten
- zullen zetten
o.v.t.t.
- zou zetten
- zou zetten
- zou zetten
- zouden zetten
- zouden zetten
- zouden zetten
diversen
- zet!
- zet!
- gezet
- zettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het zetten (zetwerk; zetsels)
la colocación
Vertaal Matrix voor zetten:
Verwante woorden van "zetten":
Synoniemen voor "zetten":
Verwante definities voor "zetten":
Wiktionary: zetten
zetten
Cross Translation:
verb
-
iets schikken
- zetten → poner
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zetten | → mover | ↔ move — to change the place of a piece |
• zetten | → poner entre paréntesis | ↔ parenthesize — place in parentheses |
• zetten | → poner; colocar; situar | ↔ put — to place something somewhere |
• zetten | → poner; dejar; colocar | ↔ set — to put something down |
• zetten | → levantar; poner | ↔ stand — to place in an upright or standing position |
• zetten | → levantar; parar | ↔ stand up — bring something up and set it into a standing position |
• zetten | → apostar; cifrar; colocar; echar; marcar; poner | ↔ setzen — jemanden oder etwas in eine sitzende Position bringen |
• zetten | → bajar; inclinar | ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur. |
• zetten | → aplicar | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• zetten | → componer; escribir | ↔ composer — former un tout de l’assemblage de plusieurs parties, parler des choses physiques et des choses morales. |
• zetten | → poner; meter; colocar | ↔ mettre — placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé. |
• zetten | → subir; montar; ascender; escalar; subir a | ↔ monter — Se déplacer vers le haut, se transporter dans un lieu plus élevé, s’élever, gravir, grimper. |
• zetten | → representar; describir; jugar; tocar; expresar; enunciar | ↔ représenter — présenter de nouveau. |
• zetten | → reducir | ↔ réduire — restreindre, diminuer, ou faire diminuer. |