Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gezet (Nederlands) in het Spaans

gezet:

gezet bijvoeglijk naamwoord

  1. gezet (zwaarlijvig; dik; corpulent; lijvig)
    gordo; masivo; puesto; graso; espeso; hinchado; grasiento; penoso; corpulento; grave; negrilla; extenso; obeso; voluminoso; grueso; reducido; entrado; sólido; movido; fértil; lucrativo; rollizo; llenito; entrado en carnes; pesado; importante; severo; repleto; gravemente

Vertaal Matrix voor gezet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gordo dikbuik; dikkerd; dikzak; dreumes; drol; jackpot; kort en dik persoon; onderkruipsel; papzak; propje; vetzak
grueso force majeure; grootste deel; gros; meerderheid; merendeel; overmacht
pesado chagrijn; druiloortje; ergernis; etter; etterbak; galbak; hinder; hinderlijk persoon; lastpak; lastpost; overlast; spelbreker
puesto ambt; arbeidsplaats; betrekking; functie; kraam; kraampje; locatie; plaats; plek; raadszetel; stalletje; stand; standoord
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
corpulento corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig afgesloten; beslist; besluitvaardig; dapper; dicht; dik; gedecideerd; gesloten; heldhaftig; heroïsch; kloek; kordaat; lijvig; moedig; onverschrokken; resoluut; stout; stoutmoedig; toe; vastberaden; vet; vetlijvig; zwaar van lijf
entrado corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig binnengebracht; binnengetrokken
entrado en carnes corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig
espeso corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig afgesloten; dicht; dik; dik vloeibaar; gesloten; lijvig; stroopachtig; stroperig; taai-vloeibaar; toe; vet; vettig; viskeus; zwaar van lijf
extenso corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig ampel; breed; breedgeschouderd; breedvoerig; extensief; groots; grootschalig; grootscheeps; in details; lang en smal; langgerekt; langjarig; omstandig; uitgebreid; uitgestrekt; uitgewerkt; uitvoerig; veeljarig; veelomvattend; verregaand
fértil corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig bruikbaar; nuttig; praktisch; voordelig
gordo corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig afgesloten; dicht; dik; dikachtig; gesloten; lijvig; toe; vet; vetlijvig; vettig; zwaar van lijf
grasiento corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig smeerachtig; vet; vetachtig; vethoudend; vetlijvig; vetrijk; vettig
graso corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig vethoudend; vetrijk
grave corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig argwaan opwekkend; benard; benauwd; erg; ernstig; gemeen; hachelijk; heel erg; ingetogen; kritiek; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel; ontzettend; penibel; schromelijk; serieus; stemmig; van bedenkelijke aard; verdacht; verschrikkelijk; vol ernst; vreselijk; week; werkelijk menend; zorgelijk; zorgwekkend; zwak
gravemente corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig
grueso corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig afgesloten; dicht; dik; dikachtig; gesloten; grof; grofgebouwd; grofkorrelig; lijvig; lomp; ruw; schofterig; toe; vet; vettig; zwaar van lijf
hinchado corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig afgesloten; bombastisch; dicht; gesloten; gezwollen; hoogdravend; opgeblazen; opgebold; opgezet; opgezet dier; opgezwollen; pompeus; toe; verzadigd; vol; volgegeten
importante corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig aanmerkelijk; aanzienlijk; adelijk; beduidend; befaamd; behoorlijk; belangrijk; belangrijke; beroemd; cruciaal; deftig; doorluchtig; eerbiedwaardig; elementair; enorm; essentieel; flink; fors; geacht; gedistingeerd; gewichtig; hooggeplaatst; hooggezeten; hoogverheven; illuster; important; noodzakelijk; prominent; royaal; statig; substantieel; van belang; vereist; verheven; vooraanstaand; vooraanstaande; voornaam; vorstelijk; waardig
llenito corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig
lucrativo corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig bruikbaar; de moeite waard; lonend; lucratief; nuttig; praktisch; produktief; profijtelijk; rendabel; voordelig; vruchtbaar; winstgevend
masivo corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig fors; massaal; massale; massief; potig; robuust; struis; talrijk; zwaar; zwaargebouwd
movido corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig aangedaan; bewogen; bungelend; gepassioneerd; gereden; geroerd; gevoelvol; geëmotioneerd; verreden
negrilla corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig
obeso corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig
penoso corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig akelig; benard; benauwd; beroerd; bezwaarlijk; diepdroevig; ellendig; ernstig; gevaarlijk; gevat; hachelijk; indroevig; kritiek; lastig; lastige; met bezwaren; moeizaam; naar; penibel; pijnlijk; risicovol; riskant; rouwig; scherp; scherpzinnig; schrander; slim; smartelijk; snedig; stekend; treurig; uitgeslapen; verdrietig; verdrietig makend; vlijmend; vlijmscherp; zeer doend; zorgelijk; zorgwekkend
pesado corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig afgezaagd; beklagend; bezwaarlijk; eentonig; ellendig; ergerlijk; fantastisch; flauw; formidabel; geweldig; irritant; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagerig; langdraadig; langwijlig; lastig; lijzig; log; lomp; loom; machtig; melig; met bezwaren; met een groot gewicht; moeilijk verteerbaar; monotoon; negatief; onsierlijk van gedaante; plomp; prachtig; rot; saai; slaapverwekkend; slecht verteerbaar; stomvervelend; vervelend; vetlijvig; voortvarend; zeurderig; zwaar
puesto corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig gelegd; opgezet dier
reducido corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig arm; armetierig; berooid; dun; geen vet op de botten hebbende; geringer gemaakt; herleid; iel; ingekrompen; ingeslonken; karig; luttel; mager; pover; schraal; schriel; verminderd; weinig
repleto corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig knalvol; opgepropt; overvol; propvol; stampvol; tjokvol
rollizo corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig mollig; volslank
severo corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig doordringend; emotieloos; gestreng; gevoelloos; hard; hardop; hardvochtig; harteloos; indringend; liefdeloos; luid; niet toegevend; ongevoelig; onvermurwbaar; schel klinkend; scherp; streng; strikt; stringent; vlijmend; vlijmscherp; zielloos
sólido corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig behorende tot de harde kern; betrouwbaar; blijvend; degelijk; degelijke; deugdelijk; doortimmerd; doorwrocht; duurzaam; duurzame; fors; hecht; massief; niet hol; potig; robuust; solide; stevig; struis; van de harde kern; zwaar; zwaargebouwd
voluminoso corpulent; dik; gezet; lijvig; zwaarlijvig dik; lijvig; omvangrijk; verregaand; vet; vetlijvig; volumineus; zwaar van lijf

Verwante woorden van "gezet":


Wiktionary: gezet

gezet
adjective
  1. zwaarlijvig, dik, corpulent

Cross Translation:
FromToVia
gezet gordo fat — carrying a larger than normal amount of fat on one's body
gezet grueso fat — thick

zetten:

zetten werkwoord (zet, zette, zetten, gezet)

  1. zetten (deponeren; leggen; plaatsen; )
    poner; depositar; situar; deponer; mover; estacionar; publicar; derribar; destinar; depositar sobre
  2. zetten (leggen; plaatsen)
    poner; colocar
  3. zetten (plaatsen)
    poner; meter; situar; encajar; engarzar; aplicar; depositar
  4. zetten (neerzetten; plaatsen; bijzetten)
    poner; colocar; depositar

Conjugations for zetten:

o.t.t.
  1. zet
  2. zet
  3. zet
  4. zetten
  5. zetten
  6. zetten
o.v.t.
  1. zette
  2. zette
  3. zette
  4. zetten
  5. zetten
  6. zetten
v.t.t.
  1. heb gezet
  2. hebt gezet
  3. heeft gezet
  4. hebben gezet
  5. hebben gezet
  6. hebben gezet
v.v.t.
  1. had gezet
  2. had gezet
  3. had gezet
  4. hadden gezet
  5. hadden gezet
  6. hadden gezet
o.t.t.t.
  1. zal zetten
  2. zult zetten
  3. zal zetten
  4. zullen zetten
  5. zullen zetten
  6. zullen zetten
o.v.t.t.
  1. zou zetten
  2. zou zetten
  3. zou zetten
  4. zouden zetten
  5. zouden zetten
  6. zouden zetten
diversen
  1. zet!
  2. zet!
  3. gezet
  4. zettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zetten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het zetten (zetwerk; zetsels)
    la colocación

Vertaal Matrix voor zetten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aplicar toedienen
colocación zetsels; zetten; zetwerk aanstelling; annexatie; benoeming; inlijving; installatie; plaatsing
colocar neerzetten
depositar neerzetten
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
destinar detacheren
publicar publiceren; uitgeven
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aplicar plaatsen; zetten aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; deponeren; gebruik maken van; gebruiken; insmeren; leggen; toepassen; uitwrijven; utiliseren
colocar bijzetten; leggen; neerzetten; plaatsen; zetten aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; beknotten; beperken; bevestigen; deponeren; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neppen; omlijnen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; wegleggen; zich afspelen
deponer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afwijzen; opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren
depositar bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afbakenen; afpalen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; beknotten; beperken; betrappen; bewaren; bijstorten; deponeren; geld overmaken; inleggen; invoegen; laten uitstappen; leggen; neerleggen; omlijnen; op rekening storten; opslaan; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; seponeren; snappen; storten; tussenleggen; verneuken; wegleggen
depositar sobre deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten bewaren; neerleggen; onderuit halen; opzij leggen; wegzetten
derribar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afbreken; begeven; bomen kappen; breken; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; naar beneden werpen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; onderuithalen; overhoopschieten; ruineren; slopen; smijten; ten val brengen; uit elkaar halen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vlakken; vloeren; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen
destinar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inleggen; inrichten; installeren; invoegen; loskrijgen; losmaken; lostornen; neerleggen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; tornen; tussenleggen; uithalen; uittrekken
encajar plaatsen; zetten aanpraten; aansmeren; bijpassen; deponeren; ineenschuiven; inpassen; klemmen; knellen; leggen; neerleggen; omklemmen; onderuit halen; passen; passen in
engarzar plaatsen; zetten neerleggen; onderuit halen
estacionar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inrichten; installeren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; parkeren; plaatsen; posten; posteren; stationeren
meter plaatsen; zetten aantasten; aanvreten; bederven; bergen; beschadigen; deponeren; inprikken; leggen; neerleggen; opruimen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; wegleggen
mover deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten beroeren; bewegen; disloqueren; duwen; gaan; iets verplaatsen; lopen; mixen; mobiliseren; neerleggen; omroeren; onderuit halen; ontroeren; opschudden; raken; roeren; stappen; treffen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; wriggelen; wrikken; zich verplaatsen; zich voortbewegen
poner bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten aanbieden; aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; afspelen; arrangeren; benutten; deponeren; doen in; exposeren; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; laten zien; leggen; neerleggen; offreren; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; presenteren; regelen; tentoonstellen; toepassen; tonen; tussenleggen; vertonen; voorleggen; wegleggen
publicar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten adverteren; afkondigen; aflezen; afroepen; annonceren; bekend maken; bekendmaken; doen verschijnen; neerleggen; onderuit halen; openbaar maken; openbaren; oplezen; per advertentie aankondigen; posten; proclameren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
situar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten deponeren; kalibreren; leggen; neerleggen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; situeren; wegleggen; zich afspelen
- plaatsen

Verwante woorden van "zetten":


Synoniemen voor "zetten":


Verwante definities voor "zetten":

  1. het een plek geven1
    • ik zet deze klok op de kast1
  2. het maken1
    • heb je al koffie gezet?1
  3. maken dat hij het gaat doen1
    • Ik zet hem aan het werk1

Wiktionary: zetten

zetten
verb
  1. iets schikken

Cross Translation:
FromToVia
zetten mover move — to change the place of a piece
zetten poner entre paréntesis parenthesize — place in parentheses
zetten poner; colocar; situar put — to place something somewhere
zetten poner; dejar; colocar set — to put something down
zetten levantar; poner stand — to place in an upright or standing position
zetten levantar; parar stand up — bring something up and set it into a standing position
zetten apostar; cifrar; colocar; echar; marcar; poner setzen — jemanden oder etwas in eine sitzende Position bringen
zetten bajar; inclinar abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
zetten aplicar appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
zetten componer; escribir composerformer un tout de l’assemblage de plusieurs parties, parler des choses physiques et des choses morales.
zetten poner; meter; colocar mettreplacer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
zetten subir; montar; ascender; escalar; subir a monter — Se déplacer vers le haut, se transporter dans un lieu plus élevé, s’élever, gravir, grimper.
zetten representar; describir; jugar; tocar; expresar; enunciar représenterprésenter de nouveau.
zetten reducir réduirerestreindre, diminuer, ou faire diminuer.