Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gevlucht (Nederlands) in het Spaans

gevlucht:

gevlucht bijvoeglijk naamwoord

  1. gevlucht (ontvlucht; uitgeweken)
    refugiado; escapado; desviado; huido; fugado; camilo

Vertaal Matrix voor gevlucht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
camilo aartsbedrieger; aartsleugenaar; doortrapte leugenaar; genoegen; genot; jool; leut; lust; plezier; pret
escapado vluchtelinge
refugiado asielzoeker; onderduiker; refugié; uitgewekene; vluchteling
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
camilo gevlucht; ontvlucht; uitgeweken reuzensterk
desviado gevlucht; ontvlucht; uitgeweken afgeweken
escapado gevlucht; ontvlucht; uitgeweken ontsnapt; uitgebroken; weggeslipt
fugado gevlucht; ontvlucht; uitgeweken
huido gevlucht; ontvlucht; uitgeweken
refugiado gevlucht; ontvlucht; uitgeweken

Verwante woorden van "gevlucht":

  • gevluchte

vluchten:

vluchten werkwoord (vlucht, vluchtte, vluchtten, gevlucht)

  1. vluchten (ontvluchten; wegkomen; weglopen; )
    evadir; pasar desapercibido; escapar; salir; refugiarse; dejarse libre; desembarcarse; bajar; escapar de; esquivar; escabullirse; descender; apearse
  2. vluchten (vlieden; wegvluchten)
    huir; fluir; esquivar; correr; ceder; discurrir; escurrirse
  3. vluchten (wegvluchten; ontvluchten; ontsnappen; uitwijken; ontkomen)
    escapar; evadir

Conjugations for vluchten:

o.t.t.
  1. vlucht
  2. vlucht
  3. vlucht
  4. vluchten
  5. vluchten
  6. vluchten
o.v.t.
  1. vluchtte
  2. vluchtte
  3. vluchtte
  4. vluchtten
  5. vluchtten
  6. vluchtten
v.t.t.
  1. ben gevlucht
  2. bent gevlucht
  3. is gevlucht
  4. zijn gevlucht
  5. zijn gevlucht
  6. zijn gevlucht
v.v.t.
  1. was gevlucht
  2. was gevlucht
  3. was gevlucht
  4. waren gevlucht
  5. waren gevlucht
  6. waren gevlucht
o.t.t.t.
  1. zal vluchten
  2. zult vluchten
  3. zal vluchten
  4. zullen vluchten
  5. zullen vluchten
  6. zullen vluchten
o.v.t.t.
  1. zou vluchten
  2. zou vluchten
  3. zou vluchten
  4. zouden vluchten
  5. zouden vluchten
  6. zouden vluchten
diversen
  1. vlucht!
  2. vlucht!
  3. gevlucht
  4. vluchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vluchten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bajar afdalen
ceder uitrekken
correr hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
descender afdalen; afklimmen; afstijgen
salir heengaan; vertrekken; weggaan
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apearse ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken afklimmen; afstappen; afstijgen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; geraken; omlaagklauteren; omlaagstappen; terecht komen
bajar ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken achteruitgaan; afklimmen; aflopen; afnemen; afstappen; afstijgen; dalen; declineren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf klimmen; erafhalen; erop achteruitgaan; eruitgaan; geld inleveren; kelderen; koers zetten naar; lager worden; minder worden; naar beneden brengen; naar beneden gaan; naar beneden klimmen; naar beneden lopen; neerbrengen; neergaan; omlaag gaan; omlaag klauteren; omlaagbrengen; omlaaggaan; omlaagklauteren; omlaagstappen; sterk in waarde dalen; uitstappen; vervoegen; zakken; zich begeven naar
ceder vlieden; vluchten; wegvluchten aan een ander overlaten; afgeven; afleggen; afstaan; afstand doen; afzien; bezwijken; doorschuiven; erop achteruitgaan; geld inleveren; gunnen; het onderspit delven; iets toekennen; inleveren; opspannen; overgeven; overhandigen; rekken; spannen; tenondergaan; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitstrekken; wijken
correr vlieden; vluchten; wegvluchten aantrekken; afdruipen; dichttrekken; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; gaan; hardlopen; hardrijden; jachten; jakkeren; lopen; opdrijven; ophitsen; opjagen; rennen; reppen; sijpelen; sjezen; snel gaan; snellen; spoeden; stappen; stromen; uitdruppelen; vloeien; voortjagen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; wegschuiven; zich voortbewegen
dejarse libre ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken
descender ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken achteruitgaan; afdalen; afnemen; afrijden; dalen; declineren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf rijden; erafklimmen; erop achteruitgaan; geld inleveren; kelderen; landen; minder worden; naar beneden dalen; naar beneden gaan; naar beneden komen; naar beneden lopen; naar beneden rijden; naar beneden vallen; neer laten zakken; neerdalen; neerkomen; omlaaggaan; omlaagkomen; omlaagrijden; omlaagvallen; uitbuiken; uitzakken; vallen; zakken
desembarcarse ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken er tussenuit knijpen; er vandoor gaan
discurrir vlieden; vluchten; wegvluchten
escabullirse ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken 'm piepen; 'm smeren; afdruipen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; zich stil verwijderen
escapar ontglippen; ontkomen; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitwijken; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich vrijmaken achterhouden; achteroverdrukken; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; floepen; gappen; glippen; in ontvangst nemen; inpikken; jatten; krijgen; loskomen; mijden; ontglippen; ontlopen; ontschieten; ontslagen worden; ontsnappen; ontvallen; ontvangen; ontvreemden; ontwijken; op vrije voeten gesteld worden; opstrijken; per ongeluk zeggen; pikken; stelen; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; verdonkeremanen; verduisteren; vermijden; verspreken; vervreemden; vrijkomen; wegfutselen; wegglippen; wegkapen; wegkomen; wegpikken; zich bevrijden
escapar de ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken in ontvangst nemen; krijgen; mijden; ontlopen; ontvangen; ontwijken; opstrijken; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; vermijden
escurrirse vlieden; vluchten; wegvluchten slippen; uitglijden; wijken
esquivar ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vlieden; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich vrijmaken er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; uitwijken voor iets; wijken
evadir ontglippen; ontkomen; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitwijken; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich vrijmaken loskomen; mijden; ontlopen; ontslagen worden; ontwijken; op vrije voeten gesteld worden; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; vermijden; vrijkomen
fluir vlieden; vluchten; wegvluchten in stralen lopen; lopen; stromen; vloeien
huir vlieden; vluchten; wegvluchten deserteren; het leger ontvluchten; in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken
pasar desapercibido ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken naar de vijand overlopen
refugiarse ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken bescherming zoeken; heenkomen; schuilen; toevluchten; uitwijken; wegkruipen
salir ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken afhaken; afreizen; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; eruitstappen; ervandoor gaan; extraheren; gaan; geraken; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar de vijand overlopen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; opbreken; opgeven; ophouden; opstappen; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; smeren; stappen; stoppen; terechtkomen; tornen; trekken; uitgaan; uithalen; uitkomen; uitrijden; uitstappen; uittrekken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; verzeilen; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zwerven
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
salir uitkomen; uitstromen

Verwante woorden van "vluchten":


Verwante definities voor "vluchten":

  1. snel weggaan om te ontkomen1
    • deze mensen zijn gevlucht voor de oorlog1

Wiktionary: vluchten

vluchten
verb
  1. (onovergankelijk) trachten te ontkomen aan dreigend gevaar

Cross Translation:
FromToVia
vluchten huir flee — to run away; to escape
vluchten huir fly — to flee
vluchten huir run away — to flee by running
vluchten largarse; irse skedaddle — move or run away quickly
vluchten huir fliehen — schnelles verlassen eines Ortes beispielsweise aufgrund befürchteter Gefahr

Computer vertaling door derden: