Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. getrouwd:
  2. trouwen:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor getrouwd:
    • casada, casados


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor getrouwd (Nederlands) in het Spaans

getrouwd:

getrouwd bijvoeglijk naamwoord

  1. getrouwd (gehuwd)
    casado
    • casado bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor getrouwd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
casado gehuwd; getrouwd

Synoniemen voor "getrouwd":


Verwante definities voor "getrouwd":

  1. wie met iemand anders een huwelijk heeft gesloten1
    • zij zijn getrouwd, dus de kinderen heten naar de vader1

Wiktionary: getrouwd

getrouwd
verb
  1. voltooid deelwoord van trouwen

Cross Translation:
FromToVia
getrouwd casado married — In a state of marriage; having a wife or a husband

getrouwd vorm van trouwen:

trouwen werkwoord (trouw, trouwt, trouwde, trouwden, getrouwd)

  1. trouwen (in het huwelijk treden; zich in de echt verbinden; huwen)

Conjugations for trouwen:

o.t.t.
  1. trouw
  2. trouwt
  3. trouwt
  4. trouwen
  5. trouwen
  6. trouwen
o.v.t.
  1. trouwde
  2. trouwde
  3. trouwde
  4. trouwden
  5. trouwden
  6. trouwden
v.t.t.
  1. ben getrouwd
  2. bent getrouwd
  3. is getrouwd
  4. zijn getrouwd
  5. zijn getrouwd
  6. zijn getrouwd
v.v.t.
  1. was getrouwd
  2. was getrouwd
  3. was getrouwd
  4. waren getrouwd
  5. waren getrouwd
  6. waren getrouwd
o.t.t.t.
  1. zal trouwen
  2. zult trouwen
  3. zal trouwen
  4. zullen trouwen
  5. zullen trouwen
  6. zullen trouwen
o.v.t.t.
  1. zou trouwen
  2. zou trouwen
  3. zou trouwen
  4. zouden trouwen
  5. zouden trouwen
  6. zouden trouwen
diversen
  1. trouw!
  2. trouwt!
  3. getrouwd
  4. trouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor trouwen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
casar huwen; in het huwelijk treden; trouwen; zich in de echt verbinden zich verbinden
casarse huwen; in het huwelijk treden; trouwen; zich in de echt verbinden ten huwelijk geven; uithuwelijken; uithuwen; wegschenken; zich verbinden
comprometerse huwen; in het huwelijk treden; trouwen; zich in de echt verbinden op zich nemen; zich verbinden
contraer matrimonio huwen; in het huwelijk treden; trouwen; zich in de echt verbinden zich verbinden

Verwante woorden van "trouwen":


Synoniemen voor "trouwen":


Antoniemen van "trouwen":


Verwante definities voor "trouwen":

  1. iemand tot je wettige echtgenoot nemen1
    • hij trouwde met haar in de kerk1

Wiktionary: trouwen

trouwen
verb
  1. het aangaan van een officiële verplichting tussen twee personen om voor elkaar te zorgen

Cross Translation:
FromToVia
trouwen casarse; casar marry — to take a husband or wife
trouwen casar marry — to unite in wedlock
trouwen casarse; casar marier — Unir un homme et une femme (sens général)