Nederlands
Uitgebreide vertaling voor geringschatten (Nederlands) in het Spaans
geringschatten:
-
geringschatten (minachten; verachten; neerkijken op)
desestimar; despreciar; denigrar; fastidiar; desdeñar; subestimar; achicar; menospreciar; jorobar; empequeñecer; tratar con menosprecio-
desestimar werkwoord
-
despreciar werkwoord
-
denigrar werkwoord
-
fastidiar werkwoord
-
desdeñar werkwoord
-
subestimar werkwoord
-
achicar werkwoord
-
menospreciar werkwoord
-
jorobar werkwoord
-
empequeñecer werkwoord
-
tratar con menosprecio werkwoord
-
Conjugations for geringschatten:
o.t.t.
- geringschat
- geringschat
- geringschat
- geringschatten
- geringschatten
- geringschatten
o.v.t.
- geringschatte
- geringschatte
- geringschatte
- geringschatten
- geringschatten
- geringschatten
v.t.t.
- heb geringgeschat
- hebt geringgeschat
- heeft geringgeschat
- hebben geringgeschat
- hebben geringgeschat
- hebben geringgeschat
v.v.t.
- had geringgeschat
- had geringgeschat
- had geringgeschat
- hadden geringgeschat
- hadden geringgeschat
- hadden geringgeschat
o.t.t.t.
- zal geringschatten
- zult geringschatten
- zal geringschatten
- zullen geringschatten
- zullen geringschatten
- zullen geringschatten
o.v.t.t.
- zou geringschatten
- zou geringschatten
- zou geringschatten
- zouden geringschatten
- zouden geringschatten
- zouden geringschatten
en verder
- is geringgeschat
- zijn geringgeschat
diversen
- geringschat!
- geringschat!
- geringgeschat
- geringschattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze