Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. gereden:
  2. rijden:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gereden (Nederlands) in het Spaans

gereden:

gereden bijvoeglijk naamwoord

  1. gereden (verreden)
    conducido; movido; corrido; patinado

Vertaal Matrix voor gereden:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
conducido gereden; verreden
corrido gereden; verreden
movido gereden; verreden aangedaan; bewogen; bungelend; corpulent; dik; gepassioneerd; geroerd; gevoelvol; gezet; geëmotioneerd; lijvig; zwaarlijvig
patinado gereden; verreden

gereden vorm van rijden:

rijden werkwoord (rijd, rijdt, reed, reden, gereden)

  1. rijden (karren)
    conducir

Conjugations for rijden:

o.t.t.
  1. rijd
  2. rijdt
  3. rijdt
  4. rijden
  5. rijden
  6. rijden
o.v.t.
  1. reed
  2. reed
  3. reed
  4. reden
  5. reden
  6. reden
v.t.t.
  1. heb gereden
  2. hebt gereden
  3. heeft gereden
  4. hebben gereden
  5. hebben gereden
  6. hebben gereden
v.v.t.
  1. had gereden
  2. had gereden
  3. had gereden
  4. hadden gereden
  5. hadden gereden
  6. hadden gereden
o.t.t.t.
  1. zal rijden
  2. zult rijden
  3. zal rijden
  4. zullen rijden
  5. zullen rijden
  6. zullen rijden
o.v.t.t.
  1. zou rijden
  2. zou rijden
  3. zou rijden
  4. zouden rijden
  5. zouden rijden
  6. zouden rijden
en verder
  1. ben gereden
  2. bent gereden
  3. is gereden
  4. zijn gereden
  5. zijn gereden
  6. zijn gereden
diversen
  1. rijd!
  2. rijdt!
  3. gereden
  4. rijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rijden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
conducir autorijden; rijden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
conducir karren; rijden aan het stuur zitten; aanvoeren; begeleiden; bevel voeren over; commanderen; een paard mennen; leiden; leidinggeven; meevoeren; mennen; sturen; transporteren; vervoeren; voeren; zenden

Verwante definities voor "rijden":

  1. in een voertuig vervoeren1
    • kun jij mij naar huis rijden?1
  2. vooruit komen1
    • deze auto kan niet meer rijden1

Wiktionary: rijden


Cross Translation:
FromToVia
rijden conducir; guiar; manejar drive — operate (a wheeled motorized vehicle)
rijden montar ride — to transport oneself by sitting on and directing a horse, bicycle etc.
rijden → [[pasear en coche]]; conducir ride — to be transported in a vehicle as a passenger
rijden cabalgar; andar a caballo reiten — (intransitiv) Hilfsverb „sein“, seltener „haben“: sich auf dem Rücken eines Reittieres (besonders eines Pferdes) befinden und sich mit dessen Hilfe fortbewegen
rijden cabalgar; montar chevaucher — Aller à cheval

Verwante vertalingen van gereden