Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. geponst:
  2. ponsen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geponst (Nederlands) in het Spaans

geponst:

geponst bijvoeglijk naamwoord

  1. geponst (gestanst)
    taladrado; estampado

Vertaal Matrix voor geponst:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
estampado belettering; opdruk; overdruk
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
estampado geponst; gestanst bedrukt; gedrukt; met een opdruk
taladrado geponst; gestanst

geponst vorm van ponsen:

ponsen werkwoord (pons, ponst, ponste, ponsten, geponst)

  1. ponsen (stansen; doorponsen)
    perforar; taladrar; remachar

Conjugations for ponsen:

o.t.t.
  1. pons
  2. ponst
  3. ponst
  4. ponsen
  5. ponsen
  6. ponsen
o.v.t.
  1. ponste
  2. ponste
  3. ponste
  4. ponsten
  5. ponsten
  6. ponsten
v.t.t.
  1. heb geponst
  2. hebt geponst
  3. heeft geponst
  4. hebben geponst
  5. hebben geponst
  6. hebben geponst
v.v.t.
  1. had geponst
  2. had geponst
  3. had geponst
  4. hadden geponst
  5. hadden geponst
  6. hadden geponst
o.t.t.t.
  1. zal ponsen
  2. zult ponsen
  3. zal ponsen
  4. zullen ponsen
  5. zullen ponsen
  6. zullen ponsen
o.v.t.t.
  1. zou ponsen
  2. zou ponsen
  3. zou ponsen
  4. zouden ponsen
  5. zouden ponsen
  6. zouden ponsen
diversen
  1. pons!
  2. ponst!
  3. geponst
  4. ponsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor ponsen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
perforar doorponsen; ponsen; stansen doorboren; doordringen; doorsteken; erdoor steken; gaatjes maken in; penetreren; perforeren
remachar doorponsen; ponsen; stansen heien; klampen; kletteren; rammelen
taladrar doorponsen; ponsen; stansen doorprikken; openprikken; opensteken; pinnen; spelden; uitboren

Verwante woorden van "ponsen":


Wiktionary: ponsen

ponsen
verb
  1. gaten in iets (vaak papier of metaal) maken door middel van een pons

Cross Translation:
FromToVia
ponsen agujerear; horadar; perforar percer — Traverser en faisant un trou, une ouverture. (Sens général).