Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. geheten:
  2. heten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geheten (Nederlands) in het Spaans

geheten:


geheten vorm van heten:

heten werkwoord (heet, heette, heetten, geheten)

  1. heten (moeten doorgaan voor; doorgaan voor)
    pasar por

Conjugations for heten:

o.t.t.
  1. heet
  2. heet
  3. heet
  4. heten
  5. heten
  6. heten
o.v.t.
  1. heette
  2. heette
  3. heette
  4. heetten
  5. heetten
  6. heetten
v.t.t.
  1. heb geheten
  2. hebt geheten
  3. heeft geheten
  4. hebben geheten
  5. hebben geheten
  6. hebben geheten
v.v.t.
  1. had geheten
  2. had geheten
  3. had geheten
  4. hadden geheten
  5. hadden geheten
  6. hadden geheten
o.t.t.t.
  1. zal heten
  2. zult heten
  3. zal heten
  4. zullen heten
  5. zullen heten
  6. zullen heten
o.v.t.t.
  1. zou heten
  2. zou heten
  3. zou heten
  4. zouden heten
  5. zouden heten
  6. zouden heten
diversen
  1. heet!
  2. heet!
  3. geheten
  4. hetend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor heten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pasar por doorgaan voor; heten; moeten doorgaan voor aankomen; beleven; berechten; bezoeken; doorheen reizen; doorleven; doormaken; doorreizen; doorstaan; een stapje verder gaan; erdoor gaan; ervaren; gewaarworden; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; ondervinden; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; reizen door; verdergaan; verdragen; verduren; verteren; vervolgen; voelen; voorbijkomen; voorbijlopen

Verwante definities voor "heten":

  1. die naam hebben1
    • hoe heet je vader?1

Wiktionary: heten

heten
verb
  1. op een bepaalde wijze genoemd zijn

Cross Translation:
FromToVia
heten llamarse be called — to have a specific name
heten llamar call — to be called
heten llamarse heißen — genannt werden, den Namen haben
heten llamar; invocar appelerdésigner quelqu’un par son nom ; pourvoir quelqu’un d’un nom.
heten nombrar; nominar; llamar nommer — Attribuer, imposer un nom à une personne ou une chose. (Sens général).
heten llamarse s’appelerporter le nom de.