Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gehaast (Nederlands) in het Spaans

gehaast:

gehaast bijvoeglijk naamwoord

  1. gehaast (gejaagd; gestressed; haastig; jachtig)
    apresurado; con prisa; agitado; aprisa; acuciado; nervioso; de prisa; presuroso

gehaast [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. gehaast (gejakker; gejacht; gejaag; gehol; gedraaf)
    la carrera; la precipitación; el ajetreo; la agitación; el trote; la galopada; la apremiamiento

Vertaal Matrix voor gehaast:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agitación gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker agitatie; beroering; deining; drukte; gedoe; gedrang; geharrewar; gejaagdheid; gewoel; herrie; kabaal; lawaai; leven; omhaal; ongedurigheid; onrust; onrustigheid; ophef; oproer; opruiing; opschudding; opstand; opstootje; opzien; rel; rep; roerigheid; rumoer; schommeling; sensatie; spektakel; stress; toeloop; toevloed; turbulentie; verwarring; volksoproer; vuistgevecht; werveling; wiegeling; zeegang
ajetreo gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker drukte; gedoe; gedrang; getob; heisa; krakeel; omhaal; rompslomp; toeloop; toevloed; veel gedoe
apremiamiento gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker
carrera gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker concours; cursus; draven; ervaring; gedraaf; geren; hardloopwedstrijd; hardloperij; kursus; leergang; loop; partij; pot; praktijk; race; rennen; routine; strijd; studie; wedloop; wedloop van hardlopers; wedren; wedstrijd
de prisa gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed
galopada gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker draven; galop; galoppade; gedraaf; snelle gang
precipitación gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker bespoediging; overhaasting; verhaasting; voorbarigheid
trote gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker draven; gedraaf
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acuciado gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig
agitado gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig bewogen; bezet; druk; drukbezet; geagiteerd; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; hard; hardop; hectisch; heftig; joelend; levendig; luid; onbeheerst; ongedurig; onrustig; onstuimig; roerig; rusteloos; schreeuwend; turbulent; veelbewogen; verhit; woelig
apresurado gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig gauw; haastig; ijlings; in allerijl; inderhaast; onbedacht; onberaden; onbesuisd; ondoordacht; onnadenkend; opgefokt; opgehitst; overhaast; overijld; voorbarig
aprisa gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig flitsend; gauw; haastig; hip; ijlings; rap; snel; trendy; vlot; vlug
con prisa gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig
de prisa gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig flitsend; haastend; hip; in alle haast; in allerijl; inderhaast; rap; snel; trendy; vlot; vlug
nervioso gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig dooraderd; geagiteerd; levendig; nerveus; onrustig; verhit; zenuwachtig
presuroso gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig

Verwante woorden van "gehaast":

  • gehaaste

gehaast vorm van haasten:

haasten werkwoord (haast, haastte, haastten, gehaast)

  1. haasten (tot spoed aanzetten; spoeden; jachten)
  2. haasten (zich spoeden; jagen; aanpoten; )
    dar prisa; acosar; darse prisa; ir corriendo; incitar; apresurar; apresurarse; hacer subir; instigar

Conjugations for haasten:

o.t.t.
  1. haast
  2. haast
  3. haast
  4. haasten
  5. haasten
  6. haasten
o.v.t.
  1. haastte
  2. haastte
  3. haastte
  4. haastten
  5. haastten
  6. haastten
v.t.t.
  1. heb gehaast
  2. hebt gehaast
  3. heeft gehaast
  4. hebben gehaast
  5. hebben gehaast
  6. hebben gehaast
v.v.t.
  1. had gehaast
  2. had gehaast
  3. had gehaast
  4. hadden gehaast
  5. hadden gehaast
  6. hadden gehaast
o.t.t.t.
  1. zal haasten
  2. zult haasten
  3. zal haasten
  4. zullen haasten
  5. zullen haasten
  6. zullen haasten
o.v.t.t.
  1. zou haasten
  2. zou haasten
  3. zou haasten
  4. zouden haasten
  5. zouden haasten
  6. zouden haasten
en verder
  1. ben gehaast
  2. bent gehaast
  3. is gehaast
  4. zijn gehaast
  5. zijn gehaast
  6. zijn gehaast
diversen
  1. haast!
  2. haast!
  3. gehaast
  4. haastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor haasten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
incitar aanslingeren; aanzwengelen
instigar instigeren; opwekken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acosar aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden opjagen
apresurar aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; overhaasten; spoeden; tot spoed aanzetten; voortmaken; zich spoeden aanblazen; aanjagen; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; accelereren; gas geven; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; motiveren; opdrijven; opfokken; ophitsen; opjagen; opjutten; oppoken; opruien; opschieten; opstoken; optrekken van auto; poken; porren; reppen; snellen; spoeden; stoken; stressen; vliegen; voortjagen; zich haasten; zich spoeden
apresurarse aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden hardlopen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; rennen; reppen; snellen; spoeden; stressen; vliegen; zich haasten; zich spoeden
dar prisa aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden hardlopen; jachten; jakkeren; rennen; reppen; spoeden; stressen
darse prisa aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden hardlopen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; omwoelen; opjagen; opschieten; rennen; reppen; sjezen; snel gaan; snellen; spoeden; stressen; vliegen; zich haasten; zich spoeden
hacer subir aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden aanjagen; aansporen; doen stijgen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; laten opstijgen; opdrijven; opjutten; oplaten; opschieten; opschroeven; porren; reppen; snellen; spoeden; veel doen stijgen; vliegen; zich haasten; zich spoeden
incitar aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; instigeren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; opzetten; poken; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; stoken; toemoedigen; uitdagen; uitlokken
instigar aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden aanblazen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; herinneren; iets aanstoken; ijlen; in herinnering brengen; instigeren; jachten; jagen; jakkeren; manen; memoreren; met aandrang herinneren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opschieten; opstoken; poken; porren; provoceren; rappelleren; reppen; snellen; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; vliegen; zich haasten; zich spoeden
ir corriendo aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden hardlopen; rennen
meter prisa haasten; jachten; spoeden; tot spoed aanzetten hardlopen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; rennen; reppen; snellen; spoeden; stressen; vliegen; zich haasten; zich spoeden

Verwante woorden van "haasten":


Wiktionary: haasten

haasten
verb
  1. trachten om dat wat men te doen heeft snel af te maken

Cross Translation:
FromToVia
haasten correr hasten — to move in a quick fashion
haasten urgir; apremiar; apretar; presionar; insistir; acelerar; activar; adelantar; apresurar presserexercer une pression, serrer plus ou moins fort.

Computer vertaling door derden: