Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. gegeneerd:
  2. generen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gegeneerd (Nederlands) in het Spaans

gegeneerd:

gegeneerd bijvoeglijk naamwoord

  1. gegeneerd
    embarazoso; tímido; desagradable; confundido; incómodo; inconfortable; poco confortable

Vertaal Matrix voor gegeneerd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
confundido gegeneerd beduusd; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overbluft; overdonderd; perplex; stomverbaasd; verbaasd; verbouwereerd
desagradable gegeneerd achterbaks; akelig; bedeesd; beroerd; beschroomd; betreurenswaardig; bleu; brutaal; deerlijk; doortrapt; ellendig; erg; ernstig; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; helaas; hinderlijk; hondsbrutaal; in het geniep; jammer; jammer genoeg; jammerlijk; kil; koud en vochtig; kwalijk; lastig; leep; listig; naar; naargeestig; onaangenaam; onaardig; onappetijtelijk; onbehaaglijk; onbevredigend; ondankbaar; ongelegen; ongezellig; onhartelijk; onhebbelijk; onheus; onplezierig; onprettig; onsmakelijk; onsympathiek; ontoereikend; onverdraagzaam; onverkwikkelijk; onvoldoende; onvriendelijk; onwelwillend; onwennig; schroomvallig; schuchter; slinks; sluw; sneu; snood; somber; spijtig; stiekem; storend; teleurstellend; timide; uitgekookt; van bedenkelijke aard; verlegen; vrijpostig; walgelijk; wrangig
embarazoso gegeneerd genant; gênant; pijnlijk
inconfortable gegeneerd gênant; krukkig; onbehaaglijk; onbeholpen; ongemakkelijk; onhandig; onwennig; opgelaten; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
incómodo gegeneerd genant; gênant; hinder veroorzakend; hinderlijk; krukkig; lastig; naar; onaangenaam; onbehaaglijk; onbeholpen; oncomfortabel; ongelegen; ongemakkelijk; ongerieflijk; ongezellig; onhandig; onplezierig; onprettig; onverkwikkelijk; onwennig; opgelaten; pijnlijk; schutterig; slungelig; storend; stumperig; stuntelig; sukkelend; sukkelig
poco confortable gegeneerd bedeesd; beschroomd; bleu; oncomfortabel; ongemakkelijk; ongerieflijk; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen
tímido gegeneerd bedeesd; beschroomd; bevangen; bleu; eenkennig; eenzelvig; introvert; kopschuw; mensenschuw; schichtig; schrikachtig; schroomvallig; schuchter; schuw; teruggetrokken; timide; verlegen; vreesachtig

generen:

generen werkwoord (geneer, geneert, geneerde, geneerden, gegeneerd)

  1. generen (schamen)

Conjugations for generen:

o.t.t.
  1. geneer
  2. geneert
  3. geneert
  4. generen
  5. generen
  6. generen
o.v.t.
  1. geneerde
  2. geneerde
  3. geneerde
  4. geneerden
  5. geneerden
  6. geneerden
v.t.t.
  1. ben gegeneerd
  2. bent gegeneerd
  3. is gegeneerd
  4. zijn gegeneerd
  5. zijn gegeneerd
  6. zijn gegeneerd
v.v.t.
  1. was gegeneerd
  2. was gegeneerd
  3. was gegeneerd
  4. waren gegeneerd
  5. waren gegeneerd
  6. waren gegeneerd
o.t.t.t.
  1. zal generen
  2. zult generen
  3. zal generen
  4. zullen generen
  5. zullen generen
  6. zullen generen
o.v.t.t.
  1. zou generen
  2. zou generen
  3. zou generen
  4. zouden generen
  5. zouden generen
  6. zouden generen
diversen
  1. geneer!
  2. geneert!
  3. gegeneerd
  4. generend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor generen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avergonzarse generen; schamen beschaamd voelen; blozen; gloeien; kleuren; rood worden; schamen; zich schamen
sentir vergüenza generen; schamen beschaamd voelen; schamen; zich schamen

Wiktionary: generen

generen
verb
  1. schaamte voelen