Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. gedeprimeerd:
  2. deprimeren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gedeprimeerd (Nederlands) in het Spaans

gedeprimeerd:

gedeprimeerd bijvoeglijk naamwoord

  1. gedeprimeerd
    deprimido

Vertaal Matrix voor gedeprimeerd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
deprimido gedeprimeerd bedrukt; depressief; gedrukt; grauw; mineur; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; somber; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vreugdeloos

deprimeren:

deprimeren werkwoord (deprimeer, deprimeert, deprimeerde, deprimeerden, gedeprimeerd)

  1. deprimeren
    deprimir

Conjugations for deprimeren:

o.t.t.
  1. deprimeer
  2. deprimeert
  3. deprimeert
  4. deprimeren
  5. deprimeren
  6. deprimeren
o.v.t.
  1. deprimeerde
  2. deprimeerde
  3. deprimeerde
  4. deprimeerden
  5. deprimeerden
  6. deprimeerden
v.t.t.
  1. heb gedeprimeerd
  2. hebt gedeprimeerd
  3. heeft gedeprimeerd
  4. hebben gedeprimeerd
  5. hebben gedeprimeerd
  6. hebben gedeprimeerd
v.v.t.
  1. had gedeprimeerd
  2. had gedeprimeerd
  3. had gedeprimeerd
  4. hadden gedeprimeerd
  5. hadden gedeprimeerd
  6. hadden gedeprimeerd
o.t.t.t.
  1. zal deprimeren
  2. zult deprimeren
  3. zal deprimeren
  4. zullen deprimeren
  5. zullen deprimeren
  6. zullen deprimeren
o.v.t.t.
  1. zou deprimeren
  2. zou deprimeren
  3. zou deprimeren
  4. zouden deprimeren
  5. zouden deprimeren
  6. zouden deprimeren
en verder
  1. ben gedeprimeerd
  2. bent gedeprimeerd
  3. is gedeprimeerd
  4. zijn gedeprimeerd
  5. zijn gedeprimeerd
  6. zijn gedeprimeerd
diversen
  1. deprimeer!
  2. deprimeert!
  3. gedeprimeerd
  4. deprimerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor deprimeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
deprimir deprimeren naar beneden duwen; omlaagdrukken; omlaagduwen

Wiktionary: deprimeren


Cross Translation:
FromToVia
deprimeren demoler; derribar; deprimir; abatir; desalentar; agotar; matar; vencer; recorrer; atravesar; calmar; sosegar abattre — Traductions à trier suivant le sens