Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
amanecer
|
|
aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
|
brillar
|
|
blinken
|
brillo
|
fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen
|
flakkering; flikkering; geflikker; geglinster; getintel; glans; glanslaag; glanzen; glimmen; gloed; levenslicht; licht verspreiden; luister; praal; pracht; pronk; schijn; schijnen; schijnsel; schitteren; schittering; straling; tinteling; voorwending
|
centelleo
|
fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen
|
bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flikkeren; flits; flonkering; fonkeling; gefonkel; getintel; glinstering; tinteling
|
chispeo
|
fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen
|
flakkering; flikkering; geflikker; geglinster; schijn; schittering
|
clarear
|
|
lichter worden; oplichten
|
esplendor
|
fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen
|
glans; glanslaag; luister; praal; pracht; pronk; schitteren; uiterlijk vertoon
|
fulgor
|
fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen
|
fonkeling; gefonkel; geglinster; glinstering
|
relucir
|
|
blinken
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abrillantar
|
fonkelen; glimmen; glinsteren
|
bijschaven; gladmaken; gladwrijven; opblinken; opdirken; opdoffen; oppoetsen; optutten; opwrijven; perfectioneren; poetsen; politoeren; uitdossen; wrijven
|
amanecer
|
flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
|
aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; gispen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; manen; nadragen; neppen; omlijnen; omranden; oplichten; sommeren; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
aplanar
|
fonkelen; glimmen; glinsteren
|
afplatten; effenen; egaliseren; fijndrukken; gelijkmaken; gladmaken; kapot maken; platdrukken; platmaken; pletten; slechten
|
brillar
|
flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen
|
afsteken; blaken; blinken; eruit springen; flonkeren; geuren; glinsteren; glitteren; in het oog lopen; klingelen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; opvallen; pralen; pronken; rinkelen; schijnen; schitteren; stralen; te kijk lopen met; tingelen; tinkelen; uitspringen; uitsteken
|
centellear
|
flikkeren; fonkelen; glanzen; glinsteren; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen
|
klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
|
chispear
|
fonkelen; glimmen; glinsteren; schitteren
|
klingelen; mousseren; opbruisen; rinkelen; sprankelen; tingelen; tinkelen; tintelen; vonken
|
clarear
|
flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
|
aanrekenen; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; lichter worden van kleur; nadragen; neppen; omlijnen; oplichten; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
dar luz
|
flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
|
licht geven; schijnen
|
destellar
|
flikkeren; fonkelen; glanzen; glinsteren; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen
|
flitsen; lichten; oplichten
|
fulgurar
|
fonkelen; glinsteren; schitteren
|
|
hacer brillar
|
flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
|
|
igualar
|
fonkelen; glimmen; glinsteren
|
afstompen; bijschaven; effenen; egaliseren; evenaren; gelijk trekken; gelijkkomen; gelijkmaken; gladmaken; nivelleren; perfectioneren; vervlakken; vlak maken
|
iluminarse
|
flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
|
aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; opklaren; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wolken verdwijnen
|
relampaguear
|
flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
|
flitsen; lichten; oplichten
|
relucir
|
fonkelen; glinsteren; schitteren
|
blinken; effenen; egaliseren; flonkeren; gelijkmaken; gladmaken; licht schijnen; stralen
|
resplandecer
|
fonkelen; glinsteren; schitteren
|
blaken; blinken; effenen; egaliseren; flonkeren; gelijkmaken; gladmaken; gloren; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; stralen
|
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
brillo
|
|
helderheid
|