Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
vivo
|
|
vluggerd
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abigarrado
|
bloeiend; fleurig; kleurig
|
bont; dwaas; gekleurd; idioot; kakelbont; kleurig; kleurrijk; onbezonnen; veelkleurig
|
alegre
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kleurrijk; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
bevredigd; bezet; blij; blijgestemd; blijmoedig; dartel; druk; drukbezet; frivool; geagiteerd; genoeg; goed geluimd; goedgehumeurd; goedgeluimd; goedlachs; heugelijk; heuglijk; hooggekleurd; hups; jolig; levendig; levenslustig; lichtzinnig; losbandig; losjes; luchthartig; luchtig; monter; opgetogen; opgewekt; speels; tevreden; tierig; uitgelaten; verblijd; verblijdend; vergenoegd; verheugd; verhit; verzadigd; voldaan; vrolijk; welgemoed; welgestemd; wuft
|
de colores vivos
|
bloeiend; fleurig; kleurig
|
gekleurd; kleurig
|
de tonos vivos
|
bont; bontgekleurd; fleurig; kleurig
|
hooggekleurd
|
llamativo
|
bloeiend; bont; bontgekleurd; fleurig; kleurig
|
aandachttrekkend; frappant; geprononceerd; hooggekleurd; in het oog lopend; in het oog springend; markant; ondubbelzinnig; onmiskenbaar; opmerkelijk; opmerkenswaardig; opschepperig; opvallend; opzichtig; protsend; protserig; saillant; schreeuwerig; treffend; uitgesproken
|
lleno de color
|
fleurig; kleurrijk
|
bont; gebloemd; gekleurd; kakelbont; kleurig; kleurrijk; veelkleurig
|
próspero
|
fleurig; florissant
|
blakend; bloeiend; fit; florerend; florissant; gelukkig; getraind; gezond; voorspoedig; voorspoedig verlopend; welgesteld; welvarend
|
vistoso
|
bloeiend; bont; bontgekleurd; fleurig; kleurig
|
hooggekleurd
|
vivo
|
fleurig; kleurrijk
|
achterbaks; actief; adrem; berekenend; bevredigd; beweeglijk; bezet; bij de pinken; bijdehand; bitter teleurgesteld; blij; blijgestemd; blijmoedig; clever; doortrapt; druk; drukbezet; dynamisch; energiek; felle; geagiteerd; gebloemd; gehaaid; gemeen; geniepig; genoeg; geraffineerd; geslepen; gevat; gewiekst; gis; gluiperig; goedgehumeurd; goedgeluimd; goochem; in leven; kien; kittig; leep; levend; levendig; listig; ongeblust; opgetogen; opgewekt; pienter; raak; schrander; slim; slinks; sluw; snedig; snood; spits; stiekem; tevreden; uitgekookt; uitgeslapen; verbitterd; vergenoegd; verhit; verzadigd; voldaan; vrolijk; welgemoed; welgestemd
|