Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
extraer
|
|
aftappen; pull
|
salir
|
|
heengaan; vertrekken; weggaan
|
separar
|
|
afhaken; afkoppeling; ontkoppeling; uiteengaan; uitnemen
|
tirar de
|
|
afmikken; iets ergens afmieteren
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
extraer
|
extraheren
|
aftappen; afwisselen; concipiëren; gewinnen; herzien; lenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontlenen; pull; tappen; tornen; uithalen; uitpakken; uittrekken; veranderen; verwisselen; wijzigen
|
hacer un extracto
|
extraheren
|
|
recapitular
|
extraheren
|
kort samenvatten; recapituleren; resumeren; samenvatten
|
resumir
|
extraheren
|
een uittreksel maken; excerperen; kort samenvatten; kort weergeven; loskrijgen; losmaken; lostornen; recapituleren; resumeren; samenvatten; samenvouwen; tornen; uithalen; uittrekken
|
sacar
|
extraheren
|
aanrekenen; aanwrijven; aftappen; afzetten; berispen; beschuldigen; blameren; eruit nemen; gispen; hozen; kennis opdoen; laken; laten zien; leeghozen; leren; lichten; loshalen; loskrijgen; losmaken; lostornen; meekrijgen; meepikken; naar boven trekken; naar buiten halen; nadragen; nijpen; omhoog rukken; omhoog trekken; oppikken; opspelen; opspelen kaartspel; opsteken; pop-bewerking uitvoeren; tappen; te voorschijn halen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijn trekken; tornen; uithalen; uitscheppen; uittrekken; verwijten; voor de dag halen; voor de voeten gooien; voorhouden
|
salir
|
extraheren
|
afhaken; afreizen; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; eruitstappen; ervandoor gaan; gaan; geraken; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar de vijand overlopen; ontglippen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen aan; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; opbreken; opgeven; ophouden; opstappen; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; smeren; stappen; stoppen; terechtkomen; tornen; trekken; uitgaan; uithalen; uitkomen; uitrijden; uitstappen; uittrekken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; verzeilen; vluchten; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; weggaan; wegkomen; weglopen; wegreizen; wegrennen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken; zwerven
|
separar
|
extraheren
|
afbreken; afhalen; afkoppelen; afnemen; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; beëindigen; debrayeren; delen; forceren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; meenemen; ontbinden; ontkoppelen; ontzetten; opdelen; ophalen; opheffen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; potten; scheiden; separeren; splitsen; stukmaken; tornen; uit de macht ontzetten; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitsplitsen; uittrekken; verbreken; verbrijzelen; weghalen; wegnemen; zich splitsen
|
sintetizar
|
extraheren
|
kort samenvatten; recapituleren; samenvatten
|
tirar de
|
extraheren
|
loskrijgen; losmaken; lostornen; sjorren; tornen; uithalen; uittrekken
|
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
salir
|
|
uitkomen; uitstromen
|