Nederlands
Uitgebreide vertaling voor escaleren (Nederlands) in het Spaans
escaleren:
-
escaleren (uit de hand lopen)
escalar; agravarse; acrecentarse; empeorarse-
escalar werkwoord
-
agravarse werkwoord
-
acrecentarse werkwoord
-
empeorarse werkwoord
-
Conjugations for escaleren:
o.t.t.
- escaleert
- escaleren
o.v.t.
- escaleerde
- escaleerden
v.t.t.
- is geëscaleerd
- zijn geëscaleerd
v.v.t.
- was geëscaleerd
- waren geëscaleerd
o.t.t.t.
- zal escaleren
- zullen escaleren
o.v.t.t.
- zou escaleren
- zouden escaleren
diversen
- geëscaleerd
- escalerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor escaleren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
acrecentarse | escaleren; uit de hand lopen | |
agravarse | escaleren; uit de hand lopen | |
empeorarse | escaleren; uit de hand lopen | |
escalar | escaleren; uit de hand lopen | beklimmen; beroven; binnen breken; de hoogte ingaan; een inbraak doen; in de lucht omhoogstijgen; inbreken; inklimmen; omhoogrijzen; oprijzen; opstijgen; rijzen; schaal aanpassen; stijgen |