Nederlands
Uitgebreide vertaling voor dwarsliggen (Nederlands) in het Spaans
dwarsliggen:
-
dwarsliggen (dwarsbomen; tegenwerken)
parar; hacer la contra; contrariar; obstaculizar; estorbar; contrarrestar; malograr; dificultar; llevar la contraria-
parar werkwoord
-
hacer la contra werkwoord
-
contrariar werkwoord
-
obstaculizar werkwoord
-
estorbar werkwoord
-
contrarrestar werkwoord
-
malograr werkwoord
-
dificultar werkwoord
-
llevar la contraria werkwoord
-
Conjugations for dwarsliggen:
o.t.t.
- lig dwars
- ligt dwars
- ligt dwars
- liggen dwars
- liggen dwars
- liggen dwars
o.v.t.
- lag dwars
- lag dwars
- lag dwars
- lagen dwars
- lagen dwars
- lagen dwars
v.t.t.
- heb dwarsgelegen
- hebt dwarsgelegen
- heeft dwarsgelegen
- hebben dwarsgelegen
- hebben dwarsgelegen
- hebben dwarsgelegen
v.v.t.
- had dwarsgelegen
- had dwarsgelegen
- had dwarsgelegen
- hadden dwarsgelegen
- hadden dwarsgelegen
- hadden dwarsgelegen
o.t.t.t.
- zal dwarsliggen
- zult dwarsliggen
- zal dwarsliggen
- zullen dwarsliggen
- zullen dwarsliggen
- zullen dwarsliggen
o.v.t.t.
- zou dwarsliggen
- zou dwarsliggen
- zou dwarsliggen
- zouden dwarsliggen
- zouden dwarsliggen
- zouden dwarsliggen
diversen
- lig dwars!
- ligt dwars!
- dwarsgelegen
- dwarsliggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze