Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- dreef:
- drijven:
-
Wiktionary:
- dreef → callejón
- drijven → flotar, aboyar, nadar, sobrenadar, ir a la deriva, estar empapado, llevar, guiar, conducir, ojear, arrear, dirigir, poner, abollonar, cincelar, repujar, espolear, aguijar, aguijonear, estimular, instigar, incitar, aguzar, animar, impeler, acuciar
- drijven → conducir, flotar, sobrenadar, acuciar, hostigar, hostilizar, perseguir, acosar, arrear, impeler, empujar
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor dreef (Nederlands) in het Spaans
dreef:
Vertaal Matrix voor dreef:
Verwante woorden van "dreef":
dreef vorm van drijven:
Vertaal Matrix voor drijven:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
guiar | drijven | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
guiar | aanvoeren; begeleiden; besturen; bevel voeren over; commanderen; een paard mennen; erdoor loodsen; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; mennen; rondleiden; voorzitten |
Verwante definities voor "drijven":
Wiktionary: drijven
drijven
Cross Translation:
verb
-
e1. op het oppervlakte van een vloeistof rusten
- drijven → flotar; aboyar; nadar; sobrenadar; ir a la deriva
-
e2. in de lucht zweven
- drijven → flotar
-
e3. doornat zijn
- drijven → estar empapado
-
o1. iets of iemand voor zich uit doen bewegen
-
o2. een zaak leiden
-
o3. slaan, (met kracht) inbrengen
-
o4. metaal drijven
-
o5. aansporen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• drijven | → conducir | ↔ drive — herd (animals) in a particular direction |
• drijven | → flotar | ↔ float — be supported by a liquid |
• drijven | → flotar | ↔ float — be capable of floating |
• drijven | → flotar; sobrenadar | ↔ flotter — Traductions à trier suivant le sens |
• drijven | → acuciar; hostigar; hostilizar | ↔ pourchasser — poursuivre ou rechercher avec obstination, avec ardeur. |
• drijven | → perseguir; acosar; acuciar; arrear; impeler | ↔ poursuivre — suivre quelqu’un avec application, avec ardeur, courir après quelqu’un dans le dessein de l’atteindre, de le prendre. |
• drijven | → empujar; acuciar; arrear; impeler | ↔ pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place. |