Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
atravesar
|
|
overlopen; oversteken
|
cortar
|
|
afhakken; afhouwen; afknippen; afsnijden; kappen; omhakken; vellen
|
cruzar
|
|
overlopen; oversteken
|
escindir
|
|
afsnijden
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
atravesar
|
doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven
|
doorbreken; doorheen reizen; doorvaren; dwars oversteken; overgaan; oversteken; reizen door
|
cortar
|
doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven
|
afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afknippen; afknotten; afsluiten; afsnijden; bijknippen; coifferen; concluderen; couperen; creneleren; dichtdoen; doen ophouden; doorknippen; doorsnijden; een beetje knippen; een gevolgtrekking maken; fijnhakken; grootspreken; hakken; in stukken hakken; insnijden; kappen; kleinhakken; kleinmaken; knippen; kort knippen; kort maken; korten; lossnijden; omhouwen; onderbreken; opensnijden; opmaken uit; opscheppen; opsnijden; scheiden; snijden; snoeven; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen; uitknippen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien
|
cruzar
|
doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven
|
dwars oversteken; een kruis slaan; keperen; kruisen; opkruisen; oplaveren; overgaan; oversteken
|
escindir
|
doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven
|
afscheiden; afsplitsen; afzonderen; isoleren; kleinmaken
|
fisionar
|
doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven
|
kleinmaken; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen
|
hender
|
doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven
|
groeven; inkerven; insnijden
|
hendir
|
doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven
|
|
hendirse
|
doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven
|
|
partir
|
doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven
|
afreizen; doorknippen; doorsnijden; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; reizen; rondreizen; scheiden; splitsen; trekken; uit elkaar halen; uiteenhalen; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken; zwerven
|
rajar
|
doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven
|
|
surcar
|
doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven
|
doorsnijden
|
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cortar
|
|
knippen
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
atravesar
|
|
overspannen; overwerkt
|