Nederlands
Uitgebreide vertaling voor dollen (Nederlands) in het Spaans
dollen:
-
dollen (malligheid uithalen; een poets bakken; streek uithalen; gekscheren; schertsen; grappen; gekheid uithalen)
burlar; bromear; hacer el tonto; hacer bromas; burlarse; gastarle una broma a una; chancear; burlarse de-
burlar werkwoord
-
bromear werkwoord
-
hacer el tonto werkwoord
-
hacer bromas werkwoord
-
burlarse werkwoord
-
gastarle una broma a una werkwoord
-
chancear werkwoord
-
burlarse de werkwoord
-
-
dollen (ravotten; stoeien; zich uitleven; wild spelen; wild rennen)
Conjugations for dollen:
o.t.t.
- dol
- dolt
- dolt
- dollen
- dollen
- dollen
o.v.t.
- dolde
- dolde
- dolde
- dolden
- dolden
- dolden
v.t.t.
- heb gedold
- hebt gedold
- heeft gedold
- hebben gedold
- hebben gedold
- hebben gedold
v.v.t.
- had gedold
- had gedold
- had gedold
- hadden gedold
- hadden gedold
- hadden gedold
o.t.t.t.
- zal dollen
- zult dollen
- zal dollen
- zullen dollen
- zullen dollen
- zullen dollen
o.v.t.t.
- zou dollen
- zou dollen
- zou dollen
- zouden dollen
- zouden dollen
- zouden dollen
diversen
- dol!
- dolt!
- gedold
- dollend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze