Nederlands
Uitgebreide vertaling voor dichtrijgen (Nederlands) in het Spaans
dichtrijgen:
-
dichtrijgen (rijgen; dichtsnoeren)
Conjugations for dichtrijgen:
o.t.t.
- rijg dicht
- rijgt dicht
- rijgt dicht
- rijgen dicht
- rijgen dicht
- rijgen dicht
o.v.t.
- reeg dicht
- reeg dicht
- reeg dicht
- regen dicht
- regen dicht
- regen dicht
v.t.t.
- heb dichtgeregen
- hebt dichtgeregen
- heeft dichtgeregen
- hebben dichtgeregen
- hebben dichtgeregen
- hebben dichtgeregen
v.v.t.
- had dichtgeregen
- had dichtgeregen
- had dichtgeregen
- hadden dichtgeregen
- hadden dichtgeregen
- hadden dichtgeregen
o.t.t.t.
- zal dichtrijgen
- zult dichtrijgen
- zal dichtrijgen
- zullen dichtrijgen
- zullen dichtrijgen
- zullen dichtrijgen
o.v.t.t.
- zou dichtrijgen
- zou dichtrijgen
- zou dichtrijgen
- zouden dichtrijgen
- zouden dichtrijgen
- zouden dichtrijgen
en verder
- is dichtgeregen
- zijn dichtgeregen
diversen
- rijg dicht!
- rijgt dicht!
- dichtgeregen
- dichtrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor dichtrijgen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
atar | aanhechten; aanknopen; vasthechten | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
atar | dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen | aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aanhechten; aanlijnen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; detineren; dichtbinden; gevangenhouden; hechten; hoogbinden; in hechtenis houden; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omhoogbinden; omwinden; onderbinden; opbinden; samenbinden; samenbundelen; samenknopen; snoeren; strikken; toebinden; toesnoeren; vastbinden; vasthouden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; verankeren; verbinden |
enlazar | dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen | aangaan; aanknopen; ineenvlechten; inhaken; omvlechten; samenweven; toesnoeren; verbinden; vervlechten; verweven |