Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aplicar
|
|
toedienen
|
arrojar
|
|
gesmijt
|
colocar
|
|
neerzetten
|
depositar
|
|
neerzetten
|
derribar
|
|
doodschieten; neerleggen; neerschieten
|
destinar
|
|
detacheren
|
pagar
|
|
boeten
|
publicar
|
|
publiceren; uitgeven
|
verter
|
|
inschenken; leeggieten; uitgieten
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
almacenar
|
bewaren; deponeren; opslaan
|
bergen; opruimen; stallen
|
aplicar
|
deponeren; leggen
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; insmeren; plaatsen; toepassen; uitwrijven; utiliseren; zetten
|
arrojar
|
deponeren; neerleggen
|
afsmijten; afwerpen; begeleiden; braken; deinen; golven; keilen; kotsen; kwakken; leiden; meevoeren; met de hand groeten; naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerkwakken; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; op de grond gooien; overgeven; smakken; smijten; spugen; uitbraken; uitgooien; uitwerpen; voeren; vomeren; wankelen; weggooien; wegsmijten; wisselen; zwaaien
|
colocar
|
deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen
|
aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; beknotten; beperken; bevestigen; bijzetten; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neerzetten; neppen; omlijnen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; zetten; zich afspelen
|
deponer
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
afwijzen; opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren
|
depositar
|
bewaren; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; opslaan; plaatsen; stationeren; storten; wegleggen; zetten
|
afbakenen; afpalen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; beknotten; beperken; betrappen; bijstorten; bijzetten; geld overmaken; inleggen; invoegen; laten uitstappen; neerzetten; omlijnen; op rekening storten; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; seponeren; snappen; tussenleggen; verneuken; zetten
|
depositar sobre
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
bewaren; neerleggen; onderuit halen; opzij leggen; wegzetten
|
derribar
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
afbreken; begeven; bomen kappen; breken; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; naar beneden werpen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; onderuithalen; overhoopschieten; ruineren; slopen; smijten; ten val brengen; uit elkaar halen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vlakken; vloeren; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen
|
destinar
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inleggen; inrichten; installeren; invoegen; loskrijgen; losmaken; lostornen; neerleggen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; tornen; tussenleggen; uithalen; uittrekken
|
encajar
|
deponeren; leggen
|
aanpraten; aansmeren; bijpassen; ineenschuiven; inpassen; klemmen; knellen; neerleggen; omklemmen; onderuit halen; passen; passen in; plaatsen; zetten
|
estacionar
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inrichten; installeren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; parkeren; plaatsen; posten; posteren; stationeren
|
guardar
|
bewaren; deponeren; opslaan
|
achterhouden; afdekken; afschermen; afschutten; afsluiten; afzonderen; apart zetten; behoeden; behouden; bergen; beschermen; bescherming bieden; beschutten; bewaken; bewaren; conserveren; dichtdoen; geen afstand doen van; hamsteren; hoeden; houden; in veiligheid brengen; inhouden; instandhouden; isoleren; niet laten gaan; opbergen; oppotten; opslaan; opzij leggen; potten; sluiten; surveilleren; thuishouden; toedoen; toekijken; toemaken; toezicht houden; toezien; toezien op; vasthouden; wegbergen; wegsluiten; wegsteken; wegstoppen
|
ingresar
|
deponeren; storten
|
doen in; gieten; inbrengen; indoen; instoppen; schenken; uitstorten
|
meter
|
deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen
|
aantasten; aanvreten; bederven; bergen; beschadigen; inprikken; opruimen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten
|
mover
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
beroeren; bewegen; disloqueren; duwen; gaan; iets verplaatsen; lopen; mixen; mobiliseren; neerleggen; omroeren; onderuit halen; ontroeren; opschudden; raken; roeren; stappen; treffen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; wriggelen; wrikken; zich verplaatsen; zich voortbewegen
|
pagar
|
deponeren; storten
|
afbetalen; afrekenen; bekostigen; belonen; besteden; betalen; bezoldigen; boeten; dokken; geld overmaken; gieten; gunnen; honoreren; iets toekennen; lonen; neerleggen; onderuit halen; ophoesten; overboeken; overschrijven; overzenden; salariëren; schenken; spenderen; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitbetalen; uitgeven; uitkeren; uitstorten; vereffenen; verrekenen; voldoen; voor de dag komen met
|
poner
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten
|
aanbieden; aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; afspelen; arrangeren; benutten; bijzetten; doen in; exposeren; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; laten zien; leggen; neerleggen; neerzetten; offreren; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; presenteren; regelen; tentoonstellen; toepassen; tonen; tussenleggen; vertonen; voorleggen; zetten
|
publicar
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
adverteren; afkondigen; aflezen; afroepen; annonceren; bekend maken; bekendmaken; doen verschijnen; neerleggen; onderuit halen; openbaar maken; openbaren; oplezen; per advertentie aankondigen; posten; proclameren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
|
salvar
|
bewaren; deponeren; opslaan
|
bergen; in veiligheid brengen; overbruggen; redden
|
situar
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten
|
kalibreren; neerleggen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; situeren; zetten; zich afspelen
|
transcribir
|
deponeren; storten
|
bewerken; geld overmaken; overboeken; overschrijven; overzenden; tekst redigeren
|
verter
|
deponeren; neerleggen
|
afdruipen; afscheiden; afvoeren; doneren; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; geven; gieten op; gunnen; gunst verlenen; ingieten; leegstorten; lopen; lozen; opgieten; ruimen; schenken; sijpelen; stromen; uitdruppelen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; vergieten; vloeien
|
-
|
neerleggen
|
|