Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. coachen:
  2. coach:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor coachen (Nederlands) in het Spaans

coachen:

coachen werkwoord

  1. coachen (trainen; oefenen; harden; bekwamen)
    ejercitar; adiestrar

Vertaal Matrix voor coachen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adiestrar bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen africhten; dier africhten; dresseren; trainen
ejercitar bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen

Verwante woorden van "coachen":


Wiktionary: coachen


Cross Translation:
FromToVia
coachen entrenar coach — sports: train
coachen entrenar entraînertraîner avec soi, après soi.

coachen vorm van coach:

coach [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de coach (oefenmeester)
    el preparador; el seleccionador

Vertaal Matrix voor coach:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
preparador coach; oefenmeester instructeur; leermeester; oefenmeester; opleider; voorbereider
seleccionador coach; oefenmeester

Verwante woorden van "coach":


Wiktionary: coach


Cross Translation:
FromToVia
coach entrenadora; entrenador coach — trainer