Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. cirkel:
  2. cirkelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor cirkel (Nederlands) in het Spaans

cirkel:

cirkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de cirkel (kring)
    el cerco; el círculo; el cordón circunvalatorio
  2. de cirkel (kring; rondje)
    el círculo; el anillo; la vuelta; la ronda; la corona; el turno
    • círculo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • anillo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • vuelta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • ronda [la ~] zelfstandig naamwoord
    • corona [la ~] zelfstandig naamwoord
    • turno [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor cirkel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anillo cirkel; kring; rondje kring; kringel; kringvormig; ring; soort sieraad
cerco cirkel; kring aaneenschakeling; beleg; belegering; keten; ketting; rayon; rayon van een bedrijf; snoer
cordón circunvalatorio cirkel; kring aaneenschakeling; ambachtsgilde; bond; club; gilde; keten; ketting; kring; kringel; kringvormig; orde; organisatie; snoer; sociëteit; soos; unie; vakgenootschap; vereniging
corona cirkel; kring; rondje aaneenschakeling; keten; ketting; koningskroon; kroon; snoer; sociëteit; soos
círculo cirkel; kring; rondje aaneenschakeling; bond; cirkelvorm; club; gilde; keten; ketting; kring; kringel; kringvormig; orde; organisatie; snoer; societiet; sociëteit; soos; unie; vereniging
ronda cirkel; kring; rondje afstand; baan; baanvak; etappe; omgang; pad; ronde; rondje; route; tournee; traject; weg
turno cirkel; kring; rondje afstand; baan; baanvak; beurt; etappe; pad; ronde; rondje; route; spelletje; tournee; traject; weg
vuelta cirkel; kring; rondje achterkant; achterstel; achterzijde; bocht; dagtocht; draai; draaicirkel; excursie; inversie; keer; keerpunt; keerzijde; kering; kleingeld; kromming; kronkel; leuning; omdraaiing; omkering; omkering van de woordvolgorde; ommedraai; ommekeer; omwenteling; onaangename zijde; rentree; revolutie; ronding; rondtocht; rondwandeling; rug; rugleuning; rugstuk; rugzijde; terugkomst; terugrit; terugtocht; terugweg; thuiskomst; toer; totale verandering; uitstapje; wending; wisselgeld; zwenking

Verwante woorden van "cirkel":


Wiktionary: cirkel


Cross Translation:
FromToVia
cirkel círculo circle — two-dimensional outline geometric figure
cirkel círculo circle — disc, two-dimensional solid geometric figure
cirkel círculo; sector; circunscripción; distrito KreisMathematik, in der euklidischen Ebene:
cirkel círculo; sector; circunscripción; distrito Kreis — eine abgegrenzte oder näher bestimmte Personengruppe
cirkel círculo; redondel; corro; peña; tertulia cercle — géométrie|fr Dans un plan euclidien, lieu de tous les points équidistants d’un point donné appelé le centre du cercle. La distance au centre s’appelle le rayon.

cirkel vorm van cirkelen:

cirkelen werkwoord (cirkel, cirkelt, cirkelde, cirkelden, gecirkeld)

  1. cirkelen

Conjugations for cirkelen:

o.t.t.
  1. cirkel
  2. cirkelt
  3. cirkelt
  4. cirkelen
  5. cirkelen
  6. cirkelen
o.v.t.
  1. cirkelde
  2. cirkelde
  3. cirkelde
  4. cirkelden
  5. cirkelden
  6. cirkelden
v.t.t.
  1. heb gecirkeld
  2. hebt gecirkeld
  3. heeft gecirkeld
  4. hebben gecirkeld
  5. hebben gecirkeld
  6. hebben gecirkeld
v.v.t.
  1. had gecirkeld
  2. had gecirkeld
  3. had gecirkeld
  4. hadden gecirkeld
  5. hadden gecirkeld
  6. hadden gecirkeld
o.t.t.t.
  1. zal cirkelen
  2. zult cirkelen
  3. zal cirkelen
  4. zullen cirkelen
  5. zullen cirkelen
  6. zullen cirkelen
o.v.t.t.
  1. zou cirkelen
  2. zou cirkelen
  3. zou cirkelen
  4. zouden cirkelen
  5. zouden cirkelen
  6. zouden cirkelen
en verder
  1. ben gecirkeld
  2. bent gecirkeld
  3. is gecirkeld
  4. zijn gecirkeld
  5. zijn gecirkeld
  6. zijn gecirkeld
diversen
  1. cirkel!
  2. cirkelt!
  3. gecirkeld
  4. cirkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor cirkelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dar vueltas cirkelen buitelen; de ronde doen; draaien; duikelen; duizelen; flikkeren; in de war maken; kantelen; kelderen; kiepen; kieperen; kolken; rollen; ronddraaien; rondgaan; rondtollen; roteren; tollen; tuimelen; vallen; verrollen; wentelen; wervelen; wielen; zwieren

Verwante woorden van "cirkelen":


Wiktionary: cirkelen

cirkelen
verb
  1. in cirkels ronddraaien of rondvliegen

Cross Translation:
FromToVia
cirkelen → [[moverse en círculo]] circle — travel in circles

Verwante vertalingen van cirkel