Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bungelen (Nederlands) in het Spaans
bungelen:
-
bungelen
Conjugations for bungelen:
o.t.t.
- bungel
- bungelt
- bungelt
- bungelen
- bungelen
- bungelen
o.v.t.
- bungelde
- bungelde
- bungelde
- bungelden
- bungelden
- bungelden
v.t.t.
- heb gebungeld
- hebt gebungeld
- heeft gebungeld
- hebben gebungeld
- hebben gebungeld
- hebben gebungeld
v.v.t.
- had gebungeld
- had gebungeld
- had gebungeld
- hadden gebungeld
- hadden gebungeld
- hadden gebungeld
o.t.t.t.
- zal bungelen
- zult bungelen
- zal bungelen
- zullen bungelen
- zullen bungelen
- zullen bungelen
o.v.t.t.
- zou bungelen
- zou bungelen
- zou bungelen
- zouden bungelen
- zouden bungelen
- zouden bungelen
diversen
- bungel!
- bungelt!
- gebungeld
- bungelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bungelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
balancear | bungelen | balanceren; bengelen; fluctueren; in evenwicht brengen; slingeren; uitbalanceren; variëren; wankelen |
Computer vertaling door derden: