Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- binnendringen:
-
Wiktionary:
- binnendringen → inmiscuirse, entrar, penetrar, montar
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor binnendringen (Nederlands) in het Spaans
binnendringen:
-
binnendringen (penetratie; indringing)
binnendringen werkwoord (dring binnen, dringt binnen, drong binnen, drongen binnen, binnengedrongen)
-
binnendringen (infiltreren; indringen)
intrusiar; adentrar; invadir; entrar en; infiltrarse; penetrar en-
intrusiar werkwoord
-
adentrar werkwoord
-
invadir werkwoord
-
entrar en werkwoord
-
infiltrarse werkwoord
-
penetrar en werkwoord
-
-
binnendringen (binnenvallen; invallen)
invadir; entrar en; penetrar en; intrusarse en-
invadir werkwoord
-
entrar en werkwoord
-
penetrar en werkwoord
-
intrusarse en werkwoord
-
-
binnendringen (penetreren; indringen)
Conjugations for binnendringen:
o.t.t.
- dring binnen
- dringt binnen
- dringt binnen
- dringen binnen
- dringen binnen
- dringen binnen
o.v.t.
- drong binnen
- drong binnen
- drong binnen
- drongen binnen
- drongen binnen
- drongen binnen
v.t.t.
- ben binnengedrongen
- bent binnengedrongen
- is binnengedrongen
- zijn binnengedrongen
- zijn binnengedrongen
- zijn binnengedrongen
v.v.t.
- was binnengedrongen
- was binnengedrongen
- was binnengedrongen
- waren binnengedrongen
- waren binnengedrongen
- waren binnengedrongen
o.t.t.t.
- zal binnendringen
- zult binnendringen
- zal binnendringen
- zullen binnendringen
- zullen binnendringen
- zullen binnendringen
o.v.t.t.
- zou binnendringen
- zou binnendringen
- zou binnendringen
- zouden binnendringen
- zouden binnendringen
- zouden binnendringen
diversen
- dring binnen!
- dringt binnen!
- binnengedrongen
- binnendringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor binnendringen:
Wiktionary: binnendringen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• binnendringen | → inmiscuirse | ↔ encroach — to intrude unrightfully on someone else's rights or territory |
• binnendringen | → entrar; penetrar; montar | ↔ entrer — aller de dehors vers dedans. |
• binnendringen | → penetrar | ↔ pénétrer — passer à travers ; entrer fort avant. |