Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bezwendelde (Nederlands) in het Spaans
bezwendelde:
-
bezwendelde
Vertaal Matrix voor bezwendelde:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afectado | bezwendelde | benadeelde; gedupeerde |
víctima | bezwendelde | benadeelde; dupe; gedupeerde; geestelijk geraakte; gekwetste; gewonde; lul; pineut; sigaar; slachtoffer |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afectado | aanstellerig; dikdoenerig; geaffecteerd; gecreëerd; gedwongen; geforceerd; gekunsteld; gemaakt; gemaakte gevoelens; geschapen; getroffen; gewrongen; gezocht; onnatuurlijk; onthutst; ontroerd; ontsteld; onvrijwillig; overdreven; paf; perplex; theatraal; verplicht |
bezwendelde vorm van bezwendelen:
-
bezwendelen (bedonderen)
timar; despistar; defraudar; hacer una mala jugada-
timar werkwoord
-
despistar werkwoord
-
defraudar werkwoord
-
hacer una mala jugada werkwoord
-
Conjugations for bezwendelen:
o.t.t.
- bezwendel
- bezwendelt
- bezwendelt
- bezwendelen
- bezwendelen
- bezwendelen
o.v.t.
- bezwendelde
- bezwendelde
- bezwendelde
- bezwendelden
- bezwendelden
- bezwendelden
v.t.t.
- heb bezwendeld
- hebt bezwendeld
- heeft bezwendeld
- hebben bezwendeld
- hebben bezwendeld
- hebben bezwendeld
v.v.t.
- had bezwendeld
- had bezwendeld
- had bezwendeld
- hadden bezwendeld
- hadden bezwendeld
- hadden bezwendeld
o.t.t.t.
- zal bezwendelen
- zult bezwendelen
- zal bezwendelen
- zullen bezwendelen
- zullen bezwendelen
- zullen bezwendelen
o.v.t.t.
- zou bezwendelen
- zou bezwendelen
- zou bezwendelen
- zouden bezwendelen
- zouden bezwendelen
- zouden bezwendelen
diversen
- bezwendel!
- bezwendelt!
- bezwendeld
- bezwendelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bezwendelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
defraudar | bedonderen; bezwendelen | achterhouden; achteroverdrukken; afzetten; bedonderen; bedriegen; bedrogen worden; beduvelen; belazeren; beschamen; besodemieteren; flessen; gappen; inpikken; jatten; misleiden; neppen; ontvreemden; oplichten; pikken; stelen; teleurstellen; verdonkeremanen; verduisteren; vertrouwen schenden; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken; zwendelen |
despistar | bedonderen; bezwendelen | |
hacer una mala jugada | bedonderen; bezwendelen | afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; verneuken; vreemdgaan |
timar | bedonderen; bezwendelen | aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begrenzen; belazeren; besodemieteren; grijpen; heffen; lichten; misleiden; neppen; omhoog brengen; omhoogheffen; omlijnen; opheffen; oplichten; optillen; tillen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; vreemdgaan; zwendelen |