Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. betreden:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor betreden (Nederlands) in het Spaans

betreden:

betreden werkwoord (betreed, betreedt, betrad, betraden, betreden)

  1. betreden (binnentreden; binnenkomen; ingaan; )
    entrar; llegar; meterse; entrar en; hacer su entrada; pasar a; caer en; acceder
  2. betreden (bewandelen; te voet afleggen; belopen)
    tomar; pisar
  3. betreden
    pisar

Conjugations for betreden:

o.t.t.
  1. betreed
  2. betreedt
  3. betreedt
  4. betreden
  5. betreden
  6. betreden
o.v.t.
  1. betrad
  2. betrad
  3. betrad
  4. betraden
  5. betraden
  6. betraden
v.t.t.
  1. heb betreden
  2. hebt betreden
  3. heeft betreden
  4. hebben betreden
  5. hebben betreden
  6. hebben betreden
v.v.t.
  1. had betreden
  2. had betreden
  3. had betreden
  4. hadden betreden
  5. hadden betreden
  6. hadden betreden
o.t.t.t.
  1. zal betreden
  2. zult betreden
  3. zal betreden
  4. zullen betreden
  5. zullen betreden
  6. zullen betreden
o.v.t.t.
  1. zou betreden
  2. zou betreden
  3. zou betreden
  4. zouden betreden
  5. zouden betreden
  6. zouden betreden
diversen
  1. betreed!
  2. betreedt!
  3. betreden
  4. betredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor betreden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
entrar binnengaan
tomar beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acceder betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan aankomen; afgeven; akkoord gaan; arriveren; beamen; bevestigen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; doordringen; erbij voegen; erop achteruitgaan; geld inleveren; goed vinden; gunnen; iets toekennen; inleveren; instemmen; invoegen; onderschrijven; ondervragen; overgaan op nieuwe rijbaan; overhandigen; overhoren; penetreren; staven; toebedelen; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toevoegen; toewijzen; uithoren; uitvragen; verhoren
caer en betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan doordringen; draaien; erin vallen; penetreren; rondtollen; tollen
entrar betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan aankomen; aantreden; arriveren; binnenrijden; binnenstormen; binnenvliegen; doen in; doordringen; inbrengen; indoen; inrijden; instoppen; penetreren; toetreden; zich toegang verschaffen
entrar en betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan aankomen; aanvangen; arriveren; beginnen; binnendringen; binnenmarcheren; binnenrijden; binnenstromen; binnentrekken; binnenvallen; doordringen; haven binnenvaren; indringen; infiltreren; inpassen; inrijden; instromen; invallen; massaal opkomen; onverwachts langskomen; passen in; penetreren; starten; toestromen; van start gaan
hacer su entrada betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan aankomen; arriveren
llegar betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan aankomen; afsluiten; arriveren; belanden; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; finishen; geraken; landen; neerkomen; op de grond komen; ophouden; stoppen; terecht komen; terechtkomen; uithebben; uitkrijgen; verzeilen
meterse betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan worden
pasar a betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan
pisar belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen treden
tomar belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen aanpakken; aanvatten; aanwenden; annexeren; benutten; beroeren; betrappen; binden; binnenkrijgen; boeien; consumeren; controleren; dineren; doorslikken; eten; examineren; gebruik maken van; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inlijven; inslikken; inspecteren; ketenen; keuren; kluisteren; obsederen; opeten; opslokken; opvreten; overnemen; pakken; raken; schouwen; slikken; snappen; tafelen; toepassen; treffen; uitgebreid eten; verbruiken; vreten; zwelgen

Wiktionary: betreden


Cross Translation:
FromToVia
betreden pisar tread — to step on
betreden pisar fouler — Marcher sur