Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor besmeurd (Nederlands) in het Spaans
besmeurd:
Vertaal Matrix voor besmeurd:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sucio | viespoes | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ensuciado | besmeurd; bevuild; gevlekt; groezelig | beklad; bepleisterd |
pringoso | besmeurd; bevuild; gevlekt; groezelig | bevlekt; klef; kleverig; met vuil bemorst; morsig; plakkerig; smeerachtig; smerig; vies; vlekkig; vuil |
salpicado de manchas | besmeurd; bevuild; gevlekt; groezelig | gespikkeld; gestippeld; spikkelig |
sucio | besmeurd; bevuild; gevlekt; groezelig | bedoezeld; dellerig; goor; groezelig; kliederig; knoeierig; met vuil bemorst; morsig; obsceen; onappetijtelijk; ongewassen; onkies; onkuis; onrein; onsmakelijk; onverkwikkelijk; onzindelijk; ranzig; schuin; schurft hebbend; schurftachtig; schurftig; sletterig; slonzig; slordig; smeerachtig; smerig; smoezelig; stuitend; vervuild; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; walgelijk; weerzinwekkend; zedeloos |
besmeuren:
-
besmeuren
Conjugations for besmeuren:
o.t.t.
- besmeur
- besmeurt
- besmeurt
- besmeuren
- besmeuren
- besmeuren
o.v.t.
- besmeurde
- besmeurde
- besmeurde
- besmeurden
- besmeurden
- besmeurden
v.t.t.
- heb besmeurd
- hebt besmeurd
- heeft besmeurd
- hebben besmeurd
- hebben besmeurd
- hebben besmeurd
v.v.t.
- had besmeurd
- had besmeurd
- had besmeurd
- hadden besmeurd
- hadden besmeurd
- hadden besmeurd
o.t.t.t.
- zal besmeuren
- zult besmeuren
- zal besmeuren
- zullen besmeuren
- zullen besmeuren
- zullen besmeuren
o.v.t.t.
- zou besmeuren
- zou besmeuren
- zou besmeuren
- zouden besmeuren
- zouden besmeuren
- zouden besmeuren
diversen
- besmeur!
- besmeurt!
- besmeurd
- besmeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor besmeuren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ensuciar | besmeuren | bedoezelen; bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; bezoedelen; kladden; kladderen; kliederen; klodderen; knoeien; morsen; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vlekken; vuil maken; vuilmaken |