Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. beslechten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beslechten (Nederlands) in het Spaans

beslechten:

beslechten werkwoord (beslecht, beslechtte, beslechtten, beslecht)

  1. beslechten (twist uit de weg ruimen; afhandelen; afdoen)
    resolver; regular; ordenar

Conjugations for beslechten:

o.t.t.
  1. beslecht
  2. beslecht
  3. beslecht
  4. beslechten
  5. beslechten
  6. beslechten
o.v.t.
  1. beslechtte
  2. beslechtte
  3. beslechtte
  4. beslechtten
  5. beslechtten
  6. beslechtten
v.t.t.
  1. heb beslecht
  2. hebt beslecht
  3. heeft beslecht
  4. hebben beslecht
  5. hebben beslecht
  6. hebben beslecht
v.v.t.
  1. had beslecht
  2. had beslecht
  3. had beslecht
  4. hadden beslecht
  5. hadden beslecht
  6. hadden beslecht
o.t.t.t.
  1. zal beslechten
  2. zult beslechten
  3. zal beslechten
  4. zullen beslechten
  5. zullen beslechten
  6. zullen beslechten
o.v.t.t.
  1. zou beslechten
  2. zou beslechten
  3. zou beslechten
  4. zouden beslechten
  5. zouden beslechten
  6. zouden beslechten
diversen
  1. beslecht!
  2. beslecht!
  3. beslecht
  4. beslechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor beslechten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
regular afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen
resolver verhelpen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ordenar afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen aanvoeren; afkondigen; arrangeren; belasten; bergen; bevel voeren over; bevelen; classificeren; commanderen; decreteren; dicteren; dwingen; ficheren; forceren; gebieden; gelasten; groeperen; indelen; instructie geven; instrueren; klusje opknappen; klussen; leiden; leidinggeven; op orde brengen; opdracht geven; opdragen; opknappen; opruimen; ordenen; ordonneren; rangeren; rangordenen; rangschikken; renoveren; restaureren; schiften; sorteren; systematiseren; uitzoeken; verordenen; verordineren; verordonneren; voorschrijven
regular afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen; reguleren; zich voegen
resolver afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen beslissen; besluiten; omzetten; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
regular dikwijls; doorsnee; fatsoenlijk; frequent; gemiddeld; geregeld; goed geordend; matig; medium; meermaals; menigmaal; met regelmaat; met vast ritme; methodisch; middelmatig; min; modaal; netjes; niet al te best; onbeduidend; op vaste tijden; ordentelijk; planmatig; regelmatig; regulier; stelselmatig; systematisch; vaak; veelvuldig; welgeordend; zwak; zwakjes

Computer vertaling door derden: