Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. beschroomdheid:
  2. beschroomd:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beschroomdheid (Nederlands) in het Spaans

beschroomdheid:

beschroomdheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de beschroomdheid (schroom)
    el empacho; el temor; la cobardía; la timidez
    • empacho [el ~] zelfstandig naamwoord
    • temor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cobardía [la ~] zelfstandig naamwoord
    • timidez [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor beschroomdheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cobardía beschroomdheid; schroom bevreesdheid; kleinhartigheid; lafheid
empacho beschroomdheid; schroom bedeesdheid; bevreesdheid; eenkennigheid; gegeneerdheid; geslotenheid; gêne; schichtigheid; schroom; schroomvalligheid; schuwheid; timiditeit; verlegenheid
temor beschroomdheid; schroom angst; bangheid; bevreesdheid; schichtigheid; vrees
timidez beschroomdheid; schroom angst; bangheid; bedeesdheid; bevreesdheid; bleuheid; eenkennigheid; gegeneerdheid; geslotenheid; gêne; schichtigheid; schroom; schroomvalligheid; schuchterheid; schuwheid; timiditeit; verlegenheid; vrees

Verwante woorden van "beschroomdheid":


beschroomdheid vorm van beschroomd:

beschroomd bijvoeglijk naamwoord

  1. beschroomd (timide; verlegen; schuchter; )
    tímido; desconcertado; poco confortable; apocado; confuso; azorado; desagradable; insociable

Vertaal Matrix voor beschroomd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apocado bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen kleinburgerlijk; kleinhartig; kneuterig; kopschuw; schuw
azorado bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen bandeloos; geremd; ingehouden; onverzorgd; verwaarloosd; verwilderd
confuso bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen achterlijk; beduusd; beteuterd; diffuus; flauw; geestelijk verward; gek; geschift; geschokt; gestoord; getroffen; idioot; idioterig; in de war; krankjorum; krankzinnig; maf; mesjogge; mistig; nevelachtig; niet doorzichtig; niet duidelijk; niet goed snik; niet helder; onbepaald; ondersteboven; ondoorzichtig; onduidelijk; onhelder; onklaar; onoverzichtelijk; onthutst; ontredderd; ontsteld; ontzet; paf; perplex; stupide; troebel; vaag; vaag waarneembaar; vagelijk; van streek; verward; wazig; wollig; zot
desagradable bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen achterbaks; akelig; beroerd; betreurenswaardig; brutaal; deerlijk; doortrapt; ellendig; erg; ernstig; gegeneerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; helaas; hinderlijk; hondsbrutaal; in het geniep; jammer; jammer genoeg; jammerlijk; kil; koud en vochtig; kwalijk; lastig; leep; listig; naar; naargeestig; onaangenaam; onaardig; onappetijtelijk; onbehaaglijk; onbevredigend; ondankbaar; ongelegen; ongezellig; onhartelijk; onhebbelijk; onheus; onplezierig; onprettig; onsmakelijk; onsympathiek; ontoereikend; onverdraagzaam; onverkwikkelijk; onvoldoende; onvriendelijk; onwelwillend; onwennig; slinks; sluw; sneu; snood; somber; spijtig; stiekem; storend; teleurstellend; uitgekookt; van bedenkelijke aard; vrijpostig; walgelijk; wrangig
desconcertado bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen achterlijk; bedremmeld; beteuterd; betrokken; diffuus; dwaas; eigenaardig; geestelijk verward; gek; geremd; geschift; geschokt; gestoord; getroffen; idioot; idioterig; in de war; ingehouden; krankjorum; krankzinnig; maf; mal; mesjogge; met de mond vol tanden; met open mond; niet goed snik; ondersteboven; onthutst; ontredderd; ontsteld; ontzet; paf; perplex; sip; sprakeloos; stupide; teleurgesteld; typisch; vaag waarneembaar; van streek; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verschrikt; verstomd; verward; verwonderd; vreemd; zot
insociable bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen asociaal; eenkennig; eenzelvig; introvert; mensenschuw; onmaatschappelijk; teruggetrokken
poco confortable bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen gegeneerd; oncomfortabel; ongemakkelijk; ongerieflijk
tímido bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen bevangen; eenkennig; eenzelvig; gegeneerd; introvert; kopschuw; mensenschuw; schichtig; schrikachtig; schuw; teruggetrokken; vreesachtig

Verwante woorden van "beschroomd":


Wiktionary: beschroomd

beschroomd
adjective
  1. geremd door gevoelens van onzekerheid, schaamte of verlegenheid

Cross Translation:
FromToVia
beschroomd vergonzoso shy — embarrassed
beschroomd encogido; tímido; miedoso; miedosa; cobarde peureux — Qui est sujet à la peur.
beschroomd tímido; encogido timide — Qui est craintif, qui manquer de hardiesse, d’assurance.