Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. beoefenen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beoefenen (Nederlands) in het Spaans

beoefenen:

beoefenen werkwoord (beoefen, beoefent, beoefende, beoefenden, beoefend)

  1. beoefenen (uitoefenen)
    practicar; dedicarse a; ejercer; desempeñar

Conjugations for beoefenen:

o.t.t.
  1. beoefen
  2. beoefent
  3. beoefent
  4. beoefenen
  5. beoefenen
  6. beoefenen
o.v.t.
  1. beoefende
  2. beoefende
  3. beoefende
  4. beoefenden
  5. beoefenden
  6. beoefenden
v.t.t.
  1. heb beoefend
  2. hebt beoefend
  3. heeft beoefend
  4. hebben beoefend
  5. hebben beoefend
  6. hebben beoefend
v.v.t.
  1. had beoefend
  2. had beoefend
  3. had beoefend
  4. hadden beoefend
  5. hadden beoefend
  6. hadden beoefend
o.t.t.t.
  1. zal beoefenen
  2. zult beoefenen
  3. zal beoefenen
  4. zullen beoefenen
  5. zullen beoefenen
  6. zullen beoefenen
o.v.t.t.
  1. zou beoefenen
  2. zou beoefenen
  3. zou beoefenen
  4. zouden beoefenen
  5. zouden beoefenen
  6. zouden beoefenen
diversen
  1. beoefen!
  2. beoefent!
  3. beoefend
  4. beoefenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor beoefenen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dedicarse a beoefenen; uitoefenen erop toeleggen
desempeñar beoefenen; uitoefenen aanschouwen; bekijken; bijleggen; functie bekleden; goedmaken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ruzie afsluiten; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; vervullen; zien
ejercer beoefenen; uitoefenen aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; oefenen; ontwikkelen; toepassen; trainen
practicar beoefenen; uitoefenen instuderen; leren; oefenen; repeteren

Wiktionary: beoefenen


Cross Translation:
FromToVia
beoefenen practicar; emplear; aplicar pratiquerTraductions à trier suivant le sens.