Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. benodigde:
  2. benodigen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor benodigde (Nederlands) in het Spaans

benodigde:

benodigde [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. benodigde (uitrusting; outfit; outillage; )
    el equipo; el utillaje; el amoblamiento; el vestidos; el adorno; la vestimenta; la ropa

Vertaal Matrix voor benodigde:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adorno benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering corsage; decor; decoratie; decoreren; draperie; garnering; glans; kwik; kwikzilver; luister; opluistering; opschik; opsieren; opsiering; opsmuk; opsmukken; ornament; ornamentiek; praal; pracht; pronk; sieraad; sierstuk; sierwerk; smuk; toneeldecoratie; tooi; uitdossing; verfraaiing; versieren; versiering; versieringen aanbrengen; versiersel
amoblamiento benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering ameublement; dolhuis; gekkenhuis; gesticht; inrichting; krankzinnigengesticht; krankzinnigeninrichting; meubelen; meubels; meubilair; meubilering; psychiatrische inrichting
equipo benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering apparatuur; computersysteem; elftal; equipe; machine; partij; pc; personal computer; ploeg; team; toerusting; uitrusting; uitrustingsstuk; voetbalelftal
ropa benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering dracht; folkloristisch kostuum; garderobe; goed; hangkast; klederdracht; kleding; kleren; plunje; tenue; vestiaire; wasgoed
utillaje benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering
vestidos benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering dracht; folkloristisch kostuum; klederdracht; kleding; kleren; passementen; plunje; tenue
vestimenta benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering kleding; kleren; plunje; tenue; uitdossing

benodigen:

benodigen werkwoord (benodig, benodigt, benodigde, benodigden, benodigd)

  1. benodigen (nodig hebben; behoeven)
    necesitar; tener que

Conjugations for benodigen:

o.t.t.
  1. benodig
  2. benodigt
  3. benodigt
  4. benodigen
  5. benodigen
  6. benodigen
o.v.t.
  1. benodigde
  2. benodigde
  3. benodigde
  4. benodigden
  5. benodigden
  6. benodigden
v.t.t.
  1. heb benodigd
  2. hebt benodigd
  3. heeft benodigd
  4. hebben benodigd
  5. hebben benodigd
  6. hebben benodigd
v.v.t.
  1. had benodigd
  2. had benodigd
  3. had benodigd
  4. hadden benodigd
  5. hadden benodigd
  6. hadden benodigd
o.t.t.t.
  1. zal benodigen
  2. zult benodigen
  3. zal benodigen
  4. zullen benodigen
  5. zullen benodigen
  6. zullen benodigen
o.v.t.t.
  1. zou benodigen
  2. zou benodigen
  3. zou benodigen
  4. zouden benodigen
  5. zouden benodigen
  6. zouden benodigen
diversen
  1. benodig!
  2. benodigt!
  3. benodigd
  4. benodigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor benodigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
necesitar behoeven; benodigen; nodig hebben
tener que behoeven; benodigen; nodig hebben believen; dienen; hoeven; moeten; verplicht zijn; willen; zullen

Wiktionary: benodigen

benodigen
verb
  1. nodig hebben

Cross Translation:
FromToVia
benodigen necesitar need — to have an absolute requirement for