Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- belopen:
-
Wiktionary:
- belopen → ascender a, importar
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor belopen (Nederlands) in het Spaans
belopen:
-
belopen (bewandelen; betreden; te voet afleggen)
Conjugations for belopen:
o.t.t.
- beloop
- beloopt
- beloopt
- belopen
- belopen
- belopen
o.v.t.
- beliep
- beliep
- beliep
- beliepen
- beliepen
- beliepen
v.t.t.
- heb beloopt
- hebt beloopt
- heeft beloopt
- hebben beloopt
- hebben beloopt
- hebben beloopt
v.v.t.
- had beloopt
- had beloopt
- had beloopt
- hadden beloopt
- hadden beloopt
- hadden beloopt
o.t.t.t.
- zal belopen
- zult belopen
- zal belopen
- zullen belopen
- zullen belopen
- zullen belopen
o.v.t.t.
- zou belopen
- zou belopen
- zou belopen
- zouden belopen
- zouden belopen
- zouden belopen
diversen
- beloop!
- beloopt!
- beloopt
- belopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor belopen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tomar | beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pisar | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen | betreden; treden |
tomar | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen | aanpakken; aanvatten; aanwenden; annexeren; benutten; beroeren; betrappen; binden; binnenkrijgen; boeien; consumeren; controleren; dineren; doorslikken; eten; examineren; gebruik maken van; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inlijven; inslikken; inspecteren; ketenen; keuren; kluisteren; obsederen; opeten; opslokken; opvreten; overnemen; pakken; raken; schouwen; slikken; snappen; tafelen; toepassen; treffen; uitgebreid eten; verbruiken; vreten; zwelgen |
Wiktionary: belopen
belopen
verb
-
een geschat bedrag hebben
- belopen → ascender a; importar