Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor behang (Nederlands) in het Spaans

behang:

behang [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het behang (wandbehang; behangsel; behangpapier)
    el papel pintado; el papel para empapelar

Vertaal Matrix voor behang:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
papel para empapelar behang; behangpapier; behangsel; wandbehang
papel pintado behang; behangpapier; behangsel; wandbehang

Wiktionary: behang


Cross Translation:
FromToVia
behang papel pintado; papel tapiz; decomural wallpaper — decorative paper for walls
behang papel pintado; tapiz; repostero tapisserieouvrage fait à l’aiguille sur du canevas, avec de la laine, de la soie, etc.

behangen:

behangen werkwoord (behang, behangt, behing, behingen, behangd)

  1. behangen

Conjugations for behangen:

o.t.t.
  1. behang
  2. behangt
  3. behangt
  4. behangen
  5. behangen
  6. behangen
o.v.t.
  1. behing
  2. behing
  3. behing
  4. behingen
  5. behingen
  6. behingen
v.t.t.
  1. heb behangd
  2. hebt behangd
  3. heeft behangd
  4. hebben behangd
  5. hebben behangd
  6. hebben behangd
v.v.t.
  1. had behangd
  2. had behangd
  3. had behangd
  4. hadden behangd
  5. hadden behangd
  6. hadden behangd
o.t.t.t.
  1. zal behangen
  2. zult behangen
  3. zal behangen
  4. zullen behangen
  5. zullen behangen
  6. zullen behangen
o.v.t.t.
  1. zou behangen
  2. zou behangen
  3. zou behangen
  4. zouden behangen
  5. zouden behangen
  6. zouden behangen
diversen
  1. behang!
  2. behangt!
  3. behangd
  4. behangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor behangen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cubrir con papel pintado behangen
empapelar behangen
tapizar behangen bedekken; bekleden; calqueren; overtrekken

Wiktionary: behangen

behangen
verb
  1. het bedekken van wanden met een laag papier
  2. (overgankelijk) het bedekken van wanden met een laag papier

Cross Translation:
FromToVia
behangen empapelar wallpaper — to cover with wallpaper
behangen empapelar tapezieren — (transitiv) meist Wände mit Tapeten bekleben
behangen forrar; recubrir; revestir; enfundar; tapizar tapisserrevêtir, orner de tapisserie les murailles d’une salle, d’une chambre, etc. note Se dit en parlant de la salle, de la pièce ou en parlant des choses qui les couvrent ou les tapissent.