Nederlands
Uitgebreide vertaling voor alarmeren (Nederlands) in het Spaans
alarmeren:
-
alarmeren
alarmar; preocuparse; inquietar; atemorizar; angustiar; inquietarse-
alarmar werkwoord
-
preocuparse werkwoord
-
inquietar werkwoord
-
atemorizar werkwoord
-
angustiar werkwoord
-
inquietarse werkwoord
-
Conjugations for alarmeren:
o.t.t.
- alarmeer
- alarmeert
- alarmeert
- alarmeren
- alarmeren
- alarmeren
o.v.t.
- alarmeerde
- alarmeerde
- alarmeerde
- alarmeerden
- alarmeerden
- alarmeerden
v.t.t.
- heb gealarmeerd
- hebt gealarmeerd
- heeft gealarmeerd
- hebben gealarmeerd
- hebben gealarmeerd
- hebben gealarmeerd
v.v.t.
- had gealarmeerd
- had gealarmeerd
- had gealarmeerd
- hadden gealarmeerd
- hadden gealarmeerd
- hadden gealarmeerd
o.t.t.t.
- zal alarmeren
- zult alarmeren
- zal alarmeren
- zullen alarmeren
- zullen alarmeren
- zullen alarmeren
o.v.t.t.
- zou alarmeren
- zou alarmeren
- zou alarmeren
- zouden alarmeren
- zouden alarmeren
- zouden alarmeren
diversen
- alarmeer!
- alarmeert!
- gealarmeerd
- alarmerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor alarmeren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
inquietar | zorg inboezemen | |
preocuparse | gepeins; gepieker; geprakkizeer | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
alarmar | alarmeren | informeren; inlichten; ongerust maken; ontstellen; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verontrusten; verwittigen; waarschuwen |
angustiar | alarmeren | beangstigen; beklemmen; benauwen; ongerust maken |
atemorizar | alarmeren | afschrikken; bang maken; beangstigen; benauwen; informeren; inlichten; ontstellen; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verontrusten; verschrikken; verwittigen; waarschuwen |
inquietar | alarmeren | beklemmen; benauwen; ongerust maken; ontstellen; verontrusten |
inquietarse | alarmeren | ongerust maken |
preocuparse | alarmeren | bekommeren; bezorgd zijn; zich bezorgd maken; zich zorgen maken |