Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
anulación
|
afzeggen
|
abnormaal beëindigen; abrupt halthouden; afbestellen; afzegging; annuleren; annulering; herroeping; intrekking; nietigverklaring; ongeldig verklaren; ongeldigverklaring; tenietdoening; terugneming
|
anular
|
|
herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
|
cancelación
|
afzeggen
|
aanzuivering; abrupt halthouden; afbestellen; afschrijven; afzegging; annuleren; beëindigen; ongeldigverklaring; opheffen; opheffing; royement; schrapping; uitsluiting; uitstoting
|
darse de baja
|
afzeggen
|
afschrijven
|
dejar
|
|
afstappen; afzien van; neerzetten
|
desenganchar
|
|
afhaken; afkoppelen; afkoppeling; ontkoppeling
|
deshacer
|
|
lostornen; ongedaan maken
|
desvincular
|
|
afhaken; afkoppeling; ontkoppeling
|
parar
|
|
verblijven
|
revocar
|
|
herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
|
salir
|
|
heengaan; vertrekken; weggaan
|
soltar
|
|
loslating; losraken
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abandonar
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
aangeven; afbreken; afkijken; afreizen; afzien van rechtsvervolging; declareren; doodgaan; ermee uitscheiden; heengaan; in de steek laten; inschrijven; inslapen; intekenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslapen; opgeven; ophouden; overlijden; seponeren; spieken; staken; sterven; stoppen; tornen; uithalen; uitscheiden; uittrekken; verdwijnen; verlaten; verscheiden; vertrekken; wegreizen; wegtrekken
|
anular
|
afbestellen; afblazen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren
|
afbreken; afspraak afzeggen; afwijzen; delgen; doorhalen; herroepen; intrekken; nullificeren; ondervangen; ongeldig maken; opheffen; schrappen; te niet doen; teniet doen; tenietdoen; terugdraaien; terugkomen op; terugnemen; terugroepen; terugschroeven; verijdelen; vernietigen; weigeren
|
cancelar
|
afbestellen; afblazen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren
|
annuleren; delgen; doorhalen; nullificeren; ondervangen; opheffen; schrappen; te niet doen; teniet doen; tenietdoen; terugdraaien; verijdelen; vernietigen
|
declarar nulo
|
afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren
|
|
dejar
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
achterlaten; aflaten; afzetten; bevrijden; droppen; ergens loslaten; heengaan; hooghouden; iemand iets nalaten; in de hoogte houden; in de steek laten; in vrijheid stellen; laten; laten uitstappen; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; nalaten; omhooghouden; ophouden; overlaten; permitteren; toelaten; tornen; uithalen; uittrekken; van de boeien ontdoen; verlaten; vermaken; veronachtzamen; vertrekken; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten
|
dejar de
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
|
desdar
|
afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren
|
te niet doen
|
desemprender
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
|
desenganchar
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
afkoppelen; loshaken; loskrijgen; losmaken; lostornen; scheiden; splitsen; te niet doen; tornen; uit elkaar halen; uiteenhalen; uithalen; uittrekken
|
desentenderse
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
|
deshacer
|
afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren
|
aantasten; aanvreten; afkoppelen; bederven; beschadigen; kraken; losbreken; loshaken; loshalen; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; openbreken; scheiden; splitsen; te niet doen; tornen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitpluizen; uitrafelen; uitsplitsen; uittrekken; uitvezelen; uitzoeken
|
desprenderse
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
eraf gaan; losgaan; loskomen; loskrijgen; losmaken; losraken; lostornen; lostrillen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; open krijgen; openkrijgen; tornen; uithalen; uittrekken; vrijkomen
|
desvincular
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
afkoppelen; afscheiden; afsplitsen; afzonderen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontkoppelen; scheiden; separeren; splitsen; tornen; uit elkaar halen; uiteenhalen; uithalen; uittrekken
|
escamar
|
afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren
|
afschrijven; te niet doen
|
parar
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
afkijken; afsluiten; afwenden; afwentelen; afweren; afzetten; beëindigen; doen stoppen; dwarsbomen; dwarsliggen; een einde maken aan; eindigen; ergens zijn; ermee uitscheiden; halt houden; opgeven; ophouden; pareren; remmen; spieken; staken; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; tot staan brengen; tot stilstand brengen; uitscheiden; weghouden; weren; zich ophouden
|
quedar eliminado
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
afknappen; er vanaf breken
|
retirarse
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
achteruitdeinzen; achteruitgaan; afkoppelen; aftreden; heengaan; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslag nemen; op de achtergrond treden; terugdeinzen; terugschrikken; terugtreden; terugtrekken; terugwijken; tornen; uithalen; uittreden; uittrekken; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken
|
revertir
|
afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren
|
overspoelen; te niet doen; terugdraaien; terugkeren
|
revocar
|
afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren
|
herroepen; intrekken; terugkomen op; terugnemen; terugroepen
|
salir
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
afreizen; afsluiten; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; ervandoor gaan; extraheren; gaan; geraken; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar de vijand overlopen; ontglippen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen aan; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; opbreken; opstappen; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; smeren; stappen; terechtkomen; tornen; trekken; uitgaan; uithalen; uitkomen; uitrijden; uitstappen; uittrekken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; verzeilen; vluchten; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; weggaan; wegkomen; weglopen; wegreizen; wegrennen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken; zwerven
|
salir de
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
|
soltar
|
afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
|
afgespen; detacheren; doorslaan; eraf gaan; laten gaan; losgooien; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; loswerken; loswerpen; niet vasthouden; open krijgen; opsturen; posten; scheiden; sturen; toezenden; tornen; uithalen; uittrekken; verklappen; verraden; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
suspender
|
afblazen; afgelasten; afzeggen
|
afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; afzien van rechtsvervolging; blijven zitten; doubleren; ermee uitscheiden; kelderen; onderbreken; opgeven; ophouden; ricocheren; schorsen; seponeren; staken; stoppen; suspenderen; terugwijzen; uitscheiden; verdagen; verweren; verwerpen; wegstemmen; weigeren; zakken
|
tachar
|
afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren
|
doorstrepen; iemand schrappen; royeren; te niet doen
|
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
salir
|
|
uitkomen; uitstromen
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
anular
|
|
circulaire; ringvormig
|