Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. afvoelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afvoel (Nederlands) in het Spaans

afvoelen:

afvoelen werkwoord (voel af, voelt af, voelde af, voelden af, afgevoeld)

  1. afvoelen (aftasten)
    tentar; explorar

Conjugations for afvoelen:

o.t.t.
  1. voel af
  2. voelt af
  3. voelt af
  4. voelen af
  5. voelen af
  6. voelen af
o.v.t.
  1. voelde af
  2. voelde af
  3. voelde af
  4. voelden af
  5. voelden af
  6. voelden af
v.t.t.
  1. heb afgevoeld
  2. hebt afgevoeld
  3. heeft afgevoeld
  4. hebben afgevoeld
  5. hebben afgevoeld
  6. hebben afgevoeld
v.v.t.
  1. had afgevoeld
  2. had afgevoeld
  3. had afgevoeld
  4. hadden afgevoeld
  5. hadden afgevoeld
  6. hadden afgevoeld
o.t.t.t.
  1. zal afvoelen
  2. zult afvoelen
  3. zal afvoelen
  4. zullen afvoelen
  5. zullen afvoelen
  6. zullen afvoelen
o.v.t.t.
  1. zou afvoelen
  2. zou afvoelen
  3. zou afvoelen
  4. zouden afvoelen
  5. zouden afvoelen
  6. zouden afvoelen
diversen
  1. voel af!
  2. voelt af!
  3. afgevoeld
  4. afvoelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afvoelen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afvoelen (aftasten; voelen; tasten)
    el palpar
    • palpar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor afvoelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
palpar aftasten; afvoelen; tasten; voelen
tentar lokken; verleiden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
explorar aftasten; afvoelen aftasten; bevoelen; doorvorsen; onderzoeken; speuren; verkennen; vorsen
palpar betasten; bevoelen; voelen
tentar aftasten; afvoelen aanlokken; beproeven; gunst winnen; in verzoeking brengen; lokken; meelokken; proberen; uitproberen; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken