Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afslachten (Nederlands) in het Spaans
afslachten:
-
afslachten (afmaken; afslachting; slachting)
-
afslachten (vermoorden; afmaken; moorden; doden; ombrengen; om het leven brengen)
Conjugations for afslachten:
o.t.t.
- slacht af
- slacht af
- slacht af
- slachten af
- slachten af
- slachten af
o.v.t.
- slachtte af
- slachtte af
- slachtte af
- slachtten af
- slachtten af
- slachtten af
v.t.t.
- heb afgeslacht
- hebt afgeslacht
- heeft afgeslacht
- hebben afgeslacht
- hebben afgeslacht
- hebben afgeslacht
v.v.t.
- had afgeslacht
- had afgeslacht
- had afgeslacht
- hadden afgeslacht
- hadden afgeslacht
- hadden afgeslacht
o.t.t.t.
- zal afslachten
- zult afslachten
- zal afslachten
- zullen afslachten
- zullen afslachten
- zullen afslachten
o.v.t.t.
- zou afslachten
- zou afslachten
- zou afslachten
- zouden afslachten
- zouden afslachten
- zouden afslachten
diversen
- slacht af!
- slacht af!
- afgeslacht
- afslachtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze