Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. aflaten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aflaten (Nederlands) in het Spaans

aflaten:

aflaten werkwoord (laat af, liet af, lieten af, afgelaten)

  1. aflaten (ophouden)
    dejar; no ponerse; desistir de

Conjugations for aflaten:

o.t.t.
  1. laat af
  2. laat af
  3. laat af
  4. laten af
  5. laten af
  6. laten af
o.v.t.
  1. liet af
  2. liet af
  3. liet af
  4. lieten af
  5. lieten af
  6. lieten af
v.t.t.
  1. heb afgelaten
  2. hebt afgelaten
  3. heeft afgelaten
  4. hebben afgelaten
  5. hebben afgelaten
  6. hebben afgelaten
v.v.t.
  1. had afgelaten
  2. had afgelaten
  3. had afgelaten
  4. hadden afgelaten
  5. hadden afgelaten
  6. hadden afgelaten
o.t.t.t.
  1. zal aflaten
  2. zult aflaten
  3. zal aflaten
  4. zullen aflaten
  5. zullen aflaten
  6. zullen aflaten
o.v.t.t.
  1. zou aflaten
  2. zou aflaten
  3. zou aflaten
  4. zouden aflaten
  5. zouden aflaten
  6. zouden aflaten
diversen
  1. laat af!
  2. laat af!
  3. afgelaten
  4. aflatende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aflaten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dejar afstappen; afzien van; neerzetten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dejar aflaten; ophouden achterlaten; afhaken; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; bevrijden; droppen; ergens loslaten; eruitstappen; heengaan; hooghouden; iemand iets nalaten; in de hoogte houden; in de steek laten; in vrijheid stellen; laten; laten uitstappen; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; nalaten; omhooghouden; opgeven; ophouden; overlaten; permitteren; stoppen; toelaten; tornen; uithalen; uittrekken; van de boeien ontdoen; verlaten; vermaken; veronachtzamen; vertrekken; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten
desistir de aflaten; ophouden de brui geven aan; opgeven; terugkrabbelen
no ponerse aflaten; ophouden

Wiktionary: aflaten


Cross Translation:
FromToVia
aflaten bajar; inclinar abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
aflaten dejar de; cesar; acabar; terminar cesser — Discontinuer, arrêter, finir, interrompre, terminer.