Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- afgelopen:
- aflopen:
-
Wiktionary:
- afgelopen → último, acabado, terminado, pasada, listo, dispuesto, preparado
- aflopen → terminarse, caducar, bajar, descender, dispararse, gastar, recorrer
- aflopen → caducar, vencer, demoler, derribar, deprimir, abatir, desalentar, agotar, matar, recorrer, atravesar, calmar, sosegar, terminar, acabar, leer de cabo a rabo, acurrucarse, sonar, llamar, tocar la campanilla, tocar, tintinar, tintinear
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afgelopen (Nederlands) in het Spaans
afgelopen:
-
afgelopen (vorig; verleden)
-
afgelopen (af; voltooid; over; klaar; uit; geëindigd; gereed; voorbij; afgedaan)
pasado; terminado; listo; pronto; completo; llevado a cabo; perfecto; acabado; concluído; realizado; efectuado-
pasado bijvoeglijk naamwoord
-
terminado bijvoeglijk naamwoord
-
listo bijvoeglijk naamwoord
-
pronto bijvoeglijk naamwoord
-
completo bijvoeglijk naamwoord
-
llevado a cabo bijvoeglijk naamwoord
-
perfecto bijvoeglijk naamwoord
-
acabado bijvoeglijk naamwoord
-
concluído bijvoeglijk naamwoord
-
realizado bijvoeglijk naamwoord
-
efectuado bijvoeglijk naamwoord
-
-
afgelopen (voltooid; klaar; beëindigd; over; gereed; uit; gedaan; af; gepleegd; geëindigd; voorbij)
terminado; listo; llevado a cabo; completo; acabado; realizado; preparado; efectuado; ultimado; concluido-
terminado bijvoeglijk naamwoord
-
listo bijvoeglijk naamwoord
-
llevado a cabo bijvoeglijk naamwoord
-
completo bijvoeglijk naamwoord
-
acabado bijvoeglijk naamwoord
-
realizado bijvoeglijk naamwoord
-
preparado bijvoeglijk naamwoord
-
efectuado bijvoeglijk naamwoord
-
ultimado bijvoeglijk naamwoord
-
concluido bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor afgelopen:
Wiktionary: afgelopen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afgelopen | → último | ↔ last — Most recent |
• afgelopen | → acabado; terminado | ↔ fini — Qui a une fin, limité. |
• afgelopen | → pasada | ↔ passé — Qui est périmé. |
• afgelopen | → listo; dispuesto; preparado | ↔ prêt — Qui est en état de faire, de dire, de recevoir, etc... (Sens général). |
afgelopen vorm van aflopen:
-
aflopen (ten einde lopen; eindigen)
-
aflopen (flauw hellend aflopend; vervallen; glooien)
-
aflopen (verstrijken; voorbijgaan; verlopen; vervallen; vergaan)
pasar; expirar; transcurrir; avanzar; declinar-
pasar werkwoord
-
expirar werkwoord
-
transcurrir werkwoord
-
avanzar werkwoord
-
declinar werkwoord
-
-
aflopen (zich begeven naar; koers zetten naar; vervoegen)
encaminarse a; bajar; dirigirse a; recorrer-
encaminarse a werkwoord
-
bajar werkwoord
-
dirigirse a werkwoord
-
recorrer werkwoord
-
-
aflopen (teneindelopen; eindigen)
terminarse; llegar al final; terminar-
terminarse werkwoord
-
llegar al final werkwoord
-
terminar werkwoord
-
Conjugations for aflopen:
o.t.t.
- loop af
- loopt af
- loopt af
- lopen af
- lopen af
- lopen af
o.v.t.
- liep af
- liep af
- liep af
- liepen af
- liepen af
- liepen af
v.t.t.
- ben afgelopen
- bent afgelopen
- is afgelopen
- zijn afgelopen
- zijn afgelopen
- zijn afgelopen
v.v.t.
- was afgelopen
- was afgelopen
- was afgelopen
- waren afgelopen
- waren afgelopen
- waren afgelopen
o.t.t.t.
- zal aflopen
- zult aflopen
- zal aflopen
- zullen aflopen
- zullen aflopen
- zullen aflopen
o.v.t.t.
- zou aflopen
- zou aflopen
- zou aflopen
- zouden aflopen
- zouden aflopen
- zouden aflopen
diversen
- loop af!
- loopt af!
- afgelopen
- aflopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor aflopen:
Synoniemen voor "aflopen":
Antoniemen van "aflopen":
Verwante definities voor "aflopen":
Wiktionary: aflopen
aflopen
Cross Translation:
verb
-
eindigen
- aflopen → terminarse; caducar
-
hellen
-
klinken van alarmsignaal
- aflopen → dispararse
-
verslijten
- aflopen → gastar
-
een ruimte doorlopen
- aflopen → recorrer
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aflopen | → caducar; vencer | ↔ expire — become invalid |
• aflopen | → demoler; derribar; deprimir; abatir; desalentar; agotar; matar; vencer; recorrer; atravesar; calmar; sosegar | ↔ abattre — Traductions à trier suivant le sens |
• aflopen | → terminar; acabar | ↔ finir — achever, terminer, arriver à échéance, cesser, finaliser. |
• aflopen | → leer de cabo a rabo; recorrer; atravesar | ↔ parcourir — traverser un espace en divers sens. |
• aflopen | → acurrucarse | ↔ pencher — Incliner (sens général) |
• aflopen | → sonar; llamar; tocar la campanilla; tocar | ↔ sonner — rendre un son. |
• aflopen | → tintinar; tintinear | ↔ tinter — faire sonner lentement une cloche, en sorte que le battant ne frapper que d’un côté. |