Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- afdichten:
-
Wiktionary:
- afdichten → impermeabilizar
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afdichten (Nederlands) in het Spaans
afdichten:
-
afdichten (dichten)
Conjugations for afdichten:
o.t.t.
- dicht af
- dicht af
- dicht af
- dichten af
- dichten af
- dichten af
o.v.t.
- dichtte af
- dichtte af
- dichtte af
- dichtten af
- dichtten af
- dichtten af
v.t.t.
- heb afgedicht
- hebt afgedicht
- heeft afgedicht
- hebben afgedicht
- hebben afgedicht
- hebben afgedicht
v.v.t.
- had afgedicht
- had afgedicht
- had afgedicht
- hadden afgedicht
- hadden afgedicht
- hadden afgedicht
o.t.t.t.
- zal afdichten
- zult afdichten
- zal afdichten
- zullen afdichten
- zullen afdichten
- zullen afdichten
o.v.t.t.
- zou afdichten
- zou afdichten
- zou afdichten
- zouden afdichten
- zouden afdichten
- zouden afdichten
diversen
- dicht af!
- dicht af!
- afgedicht
- afdichtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor afdichten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
isolar | afdichten; dichten | isoleren; koudebestendig maken |
Wiktionary: afdichten
afdichten
verb
-
(overgankelijk) afsluiten tegen het binnendringen van iets dat ongewenst is (ook werktuigbouwkunde|nld)
- afdichten → impermeabilizar