Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aplicación
|
aanwenden; aanwending; gebruik; toepassing
|
aanwending; applicatie; behandeling; gebruik; hantering; industrie; inzet; programma; tak van nijverheid; toepassing; toepassingsgebied
|
aplicar
|
|
toedienen
|
apostar
|
|
gokken; in zingen uitbarsten; lied aanheffen; lied inzetten
|
comenzar
|
|
aanheffen; inzetten
|
emplear
|
|
huren; in dienst nemen; inhuren
|
gastar
|
|
slijten; verslijten
|
iniciar
|
|
aansnijden; entameren
|
tomar
|
|
beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
|
uso
|
aanwenden; aanwending; gebruik; toepassing
|
aanwending; gebruik; gebruiken; gewoontes; inzet; toepassing; tradities; usances; volksgebruik; zede; zeden
|
utilización
|
aanwenden; aanwending; gebruik; toepassing
|
aanwending; behandeling; benutting; gebruik; hantering; in gebruik nemen; inzet; toepassing; utilisatie
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
administrar
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen
|
administreren; beheren; besturen; binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; verstrekken
|
aplicar
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren
|
deponeren; insmeren; leggen; plaatsen; toepassen; uitwrijven; zetten
|
apostar
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen
|
een gok wagen; erbij doen; gokken; inzetten; met geld spelen; muziek componeren; speelgeld inzetten; toevoegen; verwedden; voegen; wedden
|
aprovechar
|
aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren
|
bezigen; consumeren; eten; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; profiteren; tot zich nemen; uitbuiten; verbruiken; verorberen; voordeel trekken; vreten
|
comenzar
|
aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen
|
aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanleren; aansteken; aantreden; aanvangen; arrangeren; beginnen; een begin nemen; eigen maken; iets op touw zetten; in de fik steken; inleiden; inrichten; installeren; intreden; inzetten; leren; ondernemen; op gang komen; openen; oppikken; opsteken; regelen; sigaret opsteken; starten; toetreden; van start gaan; verwerven
|
consumir
|
aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren
|
bezigen; consumeren; doorleven; doorstaan; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets uitgeven; laven; lenigen; lessen; muziek componeren; nuttigen; opeten; oppeuzelen; oproken; opteren; opvreten; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verdragen; verduren; verorberen; verstoken; verteren; verwerken; vreten
|
ejercer
|
aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen
|
beoefenen; oefenen; ontwikkelen; trainen; uitoefenen
|
emplear
|
aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen
|
aannemen; aantrekken; bezigen; detacheren; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; in dienst nemen; inhuren; tewerkstellen; uitbuiten; uitzenden
|
gastar
|
aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen
|
doorjagen; doorleven; doorstaan; eroderen; iets uitgeven; kosten maken; opmaken; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verdragen; verduren; verstoken; verteren; verwerken; wegslijten; wegvreten
|
hacer uso de
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren
|
bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren
|
iniciar
|
aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen
|
aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; arrangeren; beginnen; bezigen; een begin nemen; gang maken; gangmaken; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; hard draven; iets op touw zetten; in werking stellen; initiëren; inleiden; inwerken; inzet tonen; inzetten; ondernemen; op gang brengen; openen; opstarten; prepareren; regelen; starten; van start gaan; voorbereiden op
|
insertar
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen
|
erbij doen; inbrengen; inlassen; inleggen; inpassen; insluiten; invoegen; inzet tonen; inzetten; passen in; toevoegen; tussen zetten; tussenlassen; tussenleggen; voegen
|
invertir
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen
|
beleggen; investeren; neerleggen; omkeren; omwenden; onderuit halen
|
jugarse
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen
|
een gok wagen; gokken; inzetten; verbeuren; vergokken; vergooien; verspelen; verwedden; wedden
|
poner
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen
|
aanbieden; aandoen; aandraaien; afspelen; arrangeren; bijzetten; deponeren; doen in; exposeren; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; laten zien; leggen; neerleggen; neerzetten; offreren; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; presenteren; regelen; stationeren; tentoonstellen; tonen; tussenleggen; vertonen; voorleggen; wegleggen; zetten
|
servirse de
|
aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; utiliseren
|
|
tomar
|
aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen
|
aanpakken; aanvatten; annexeren; belopen; beroeren; betrappen; betreden; bewandelen; binden; binnenkrijgen; boeien; consumeren; controleren; dineren; doorslikken; eten; examineren; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inlijven; inslikken; inspecteren; ketenen; keuren; kluisteren; obsederen; opeten; opslokken; opvreten; overnemen; pakken; raken; schouwen; slikken; snappen; tafelen; te voet afleggen; treffen; uitgebreid eten; verbruiken; vreten; zwelgen
|
tomar en uso
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen
|
|
usar
|
aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren
|
bezigen; consumeren; drugs consumeren; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; uitbuiten; verbruiken
|
utilizar
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren
|
bezigen; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; uitbuiten
|