Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. aanvatten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanvatten (Nederlands) in het Spaans

aanvatten:

aanvatten werkwoord (vat aan, vatte aan, vatten aan, aangevat)

  1. aanvatten (aanpakken)
    tomar; coger; abordar; tratar; enfocar

Conjugations for aanvatten:

o.t.t.
  1. vat aan
  2. vat aan
  3. vat aan
  4. vatten aan
  5. vatten aan
  6. vatten aan
o.v.t.
  1. vatte aan
  2. vatte aan
  3. vatte aan
  4. vatten aan
  5. vatten aan
  6. vatten aan
v.t.t.
  1. heb aangevat
  2. hebt aangevat
  3. heeft aangevat
  4. hebben aangevat
  5. hebben aangevat
  6. hebben aangevat
v.v.t.
  1. had aangevat
  2. had aangevat
  3. had aangevat
  4. hadden aangevat
  5. hadden aangevat
  6. hadden aangevat
o.t.t.t.
  1. zal aanvatten
  2. zult aanvatten
  3. zal aanvatten
  4. zullen aanvatten
  5. zullen aanvatten
  6. zullen aanvatten
o.v.t.t.
  1. zou aanvatten
  2. zou aanvatten
  3. zou aanvatten
  4. zouden aanvatten
  5. zouden aanvatten
  6. zouden aanvatten
diversen
  1. vat aan!
  2. vat aan!
  3. aangevat
  4. aanvattende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanvatten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanvatten (beetpakken; aangrijpen; aanpakken; aanklampen)
    el coger; el agarrar
    • coger [el ~] zelfstandig naamwoord
    • agarrar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor aanvatten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agarrar aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetpakken beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
coger aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetpakken beetnemen; beetpakken; begrijpen; greep; snappen; vastpakken; vatten
tomar beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
tratar proberen; trachten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abordar aanpakken; aanvatten aankaarten; aanklampen; aanknopen; aanpakken; aansnijden; aanvoeren; beetgrijpen; beetpakken; entameren; enteren; gesprek aanknopen; grijpen; onderhanden nemen; onderuithalen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; tekkelen; ter sprake brengen; vastklampen; vastpakken
agarrar aangrijpen; aanklampen; aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; binden; boeien; graaien; grabbelen; grijpen; inhaken; ketenen; klauwen; klemmen; kluisteren; knellen; omklemmen; ontroeren; pakken; snuffelen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; verstrikken
coger aanpakken; aanvatten aanklampen; aanpakken; absorberen; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; bemachtigen; benemen; betrappen; binden; binnen halen; boeien; gappen; grijpen; halen; iets onverwachts doen; inpikken; jatten; kapen; ketenen; klauwen; kluisteren; leegstelen; nemen; nuttigen; obsederen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; onverlangd krijgen; oogsten; opdoen; oplopen; opnemen; opslorpen; opslurpen; opvangen; pakken; pikken; plukken; plunderen; roven; snaaien; snappen; stelen; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; toeëigenen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verrassen; verschalken; verstrikken; vervreemden; verzamelen; wat neervalt opvangen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
enfocar aanpakken; aanvatten accommoderen; afstellen; afstemmen; belichten; focussen; initiëren; met licht beschijnen; op gang brengen; scherp stellen; scherp zetten
tomar aanpakken; aanvatten aanwenden; annexeren; belopen; benutten; beroeren; betrappen; betreden; bewandelen; binden; binnenkrijgen; boeien; consumeren; controleren; dineren; doorslikken; eten; examineren; gebruik maken van; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inlijven; inslikken; inspecteren; ketenen; keuren; kluisteren; obsederen; opeten; opslokken; opvreten; overnemen; pakken; raken; schouwen; slikken; snappen; tafelen; te voet afleggen; toepassen; treffen; uitgebreid eten; verbruiken; vreten; zwelgen
tratar aanpakken; aanvatten behandelen; bejegenen; betrachten; iets afhandelen; onder behandeling nemen; onderuithalen; pogen; proberen; tekkelen; trachten; verzorgen