Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. aanrichten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanrichten (Nederlands) in het Spaans

aanrichten:

aanrichten werkwoord (richt aan, richtte aan, richtten aan, aangericht)

  1. aanrichten (veroorzaken; aandoen; aanstichten)
    causar; producir; provocar; ocasionar

Conjugations for aanrichten:

o.t.t.
  1. richt aan
  2. richt aan
  3. richt aan
  4. richten aan
  5. richten aan
  6. richten aan
o.v.t.
  1. richtte aan
  2. richtte aan
  3. richtte aan
  4. richtten aan
  5. richtten aan
  6. richtten aan
v.t.t.
  1. heb aangericht
  2. hebt aangericht
  3. heeft aangericht
  4. hebben aangericht
  5. hebben aangericht
  6. hebben aangericht
v.v.t.
  1. had aangericht
  2. had aangericht
  3. had aangericht
  4. hadden aangericht
  5. hadden aangericht
  6. hadden aangericht
o.t.t.t.
  1. zal aanrichten
  2. zult aanrichten
  3. zal aanrichten
  4. zullen aanrichten
  5. zullen aanrichten
  6. zullen aanrichten
o.v.t.t.
  1. zou aanrichten
  2. zou aanrichten
  3. zou aanrichten
  4. zouden aanrichten
  5. zouden aanrichten
  6. zouden aanrichten
diversen
  1. richt aan!
  2. richt aan!
  3. aangericht
  4. aanrichtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanrichten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanrichten
    el provocar; el causar
    • provocar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • causar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor aanrichten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
causar aanrichten
provocar aanrichten provoceren; treiteren; uitlokken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
causar aandoen; aanrichten; aanstichten; veroorzaken aandoen; aanleiding geven tot; berokkenen; losmaken; ophitsen; provoceren; teweegbrengen; toebrengen; uitdagen; uitlokken; veroorzaken
ocasionar aandoen; aanrichten; aanstichten; veroorzaken aandoen; berokkenen; losmaken; teweegbrengen; veroorzaken
producir aandoen; aanrichten; aanstichten; veroorzaken fabriceren; in het leven roepen; losmaken; maken; opbrengen; opleveren; produceren; scheppen; teweegbrengen; vervaardigen; voortbrengen
provocar aandoen; aanrichten; aanstichten; veroorzaken aandoen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; activeren; adviseren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; instigeren; jennen; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; ophitsen; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; pesten; plagen; porren; provoceren; raden; sarren; souffleren; stangen; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; uitlokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten; zieken

Wiktionary: aanrichten

aanrichten
verb
  1. veroorzaken, met name van schade

Cross Translation:
FromToVia
aanrichten acomodar; adaptar; arreglar accommoderdonner, procurer de la commodité.
aanrichten arreglar arrangerarranger (transitive) (fr)
aanrichten dar lugar a; ocasionar; causar; instigar; maquinar; producir causerêtre cause de ; occasionner, provoquer.
aanrichten disponer disposerarranger, mettre dans l’ordre le plus convenable.
aanrichten determinar déterminerfixer les limites de, délimiter précisément.
aanrichten mediar; dar lugar a; ocasionar; causar; instigar; maquinar; producir; procurar procurerfaire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins.