Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. aangebakken:
  2. aanbakken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aangebakken (Nederlands) in het Spaans

aangebakken:

aangebakken bijvoeglijk naamwoord

  1. aangebakken (aangekoekt)
    pegado por cocinarse; pegado; quemado

Vertaal Matrix voor aangebakken:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pegado aangebakken; aangekoekt aan elkaar zittend; vastgemaakt; vastgeplakt; vastzittend; verkleefd
pegado por cocinarse aangebakken; aangekoekt
quemado aangebakken; aangekoekt aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar; verbrand; verschroeid

aangebakken vorm van aanbakken:

aanbakken werkwoord (bak aan, bakt aan, bakte aan, bakten aan, aangebakken)

  1. aanbakken
    pegarse

Conjugations for aanbakken:

o.t.t.
  1. bak aan
  2. bakt aan
  3. bakt aan
  4. bakken aan
  5. bakken aan
  6. bakken aan
o.v.t.
  1. bakte aan
  2. bakte aan
  3. bakte aan
  4. bakten aan
  5. bakten aan
  6. bakten aan
v.t.t.
  1. ben aangebakken
  2. bent aangebakken
  3. is aangebakken
  4. zijn aangebakken
  5. zijn aangebakken
  6. zijn aangebakken
v.v.t.
  1. was aangebakken
  2. was aangebakken
  3. was aangebakken
  4. waren aangebakken
  5. waren aangebakken
  6. waren aangebakken
o.t.t.t.
  1. zal aanbakken
  2. zult aanbakken
  3. zal aanbakken
  4. zullen aanbakken
  5. zullen aanbakken
  6. zullen aanbakken
o.v.t.t.
  1. zou aanbakken
  2. zou aanbakken
  3. zou aanbakken
  4. zouden aanbakken
  5. zouden aanbakken
  6. zouden aanbakken
diversen
  1. bak aan!
  2. bakt aan!
  3. aangebakken
  4. aanbakkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aanbakken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pegarse aanplakken; kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pegarse aanbakken aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanjagen; aankleven; aanlijmen; aansporen; kleven; klitten; lijmen; opjutten; plakken; porren; samenplakken; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastplakken; verneuken

Wiktionary: aanbakken

aanbakken
verb
  1. door het bakken aankoeken, vasthechten