Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. aaneengesloten:
  2. aaneensluiten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aaneengesloten (Nederlands) in het Spaans

aaneengesloten:

aaneengesloten bijvoeglijk naamwoord

  1. aaneengesloten (een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd)
    unido; combinado; coherente; colectivo; reunido
  2. aaneengesloten (aaneengeregen)
    seguido; unido; consecutivo
  3. aaneengesloten (onophoudelijk; ononderbroken; voortdurend; )
    ininterrumpido; constante; incesante
  4. aaneengesloten

Vertaal Matrix voor aaneengesloten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
colectivo aantal personen bijeen; collectief; gezelschap; groep
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
con bandas aaneengesloten
constante constante
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coherente aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd aangesloten; coherent; samenhangend
colectivo aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd eendrachtig; eensgezind; gedeeld; harmonieus; meegevoeld; saamhorig
combinado aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd aangesloten
consecutivo aaneengeregen; aaneengesloten aaneen; aaneenvolgend; achtereenvolgend; conclusief; consecutief; gevolgaanduidend; opeenvolgend; successief
constante aaneengesloten; aanhoudend; continu; continue; doorlopend; onafgebroken; ononderbroken; onophoudelijk; voortdurend aanhoudend; altijddurend; bestendig; blijvend; constant; continue; doorlopend; eeuwig; effen; gelijkblijvend; gelijkmatig; gestaag; in elk geval; in ieder geval; indifferent; laconiek; lauw; niet aflatend; onafgebroken; onafgelaten; ongevoelig; ongeïnteresseerd; ononderbroken; onophoudelijk; onveranderlijk; onverflauwd; onverminderd; onvermoeibaar; onvermoeid; onverschillig; van één kleur; voortdurend
incesante aaneengesloten; aanhoudend; continu; continue; doorlopend; onafgebroken; ononderbroken; onophoudelijk; voortdurend aanhoudend; altijddurend; constant; continue; doorlopend; eeuwig; niet aflatend; onafgebroken; onafgelaten; ononderbroken; onophoudelijk; voortdurend
ininterrumpido aaneengesloten; aanhoudend; continu; continue; doorlopend; onafgebroken; ononderbroken; onophoudelijk; voortdurend aanhoudend; constant; doorgaand; doorlopend; onafgebroken; onafgelaten; ononderbroken; onophoudelijk; voortdurend
reunido aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd aangesloten; bijeengebracht; verzameld
seguido aaneengeregen; aaneengesloten aaneen; aaneenvolgend; achtereen; achtereenvolgend; doorgegaan; ermee doorgegaan; opeenvolgend; successief
unido aaneengeregen; aaneengesloten; een eenheid vormend; samenhangend; verbonden; verenigd aaneen; aaneengehecht; aangehecht; aangeplakt; aangevoegd; eendrachtig; eensgezind; gekoppeld; harmonieus; saamhorig; vastgehecht; verbonden

aaneensluiten:

aaneensluiten werkwoord (sluit aaneen, sloot aaneen, sloten aaneen, aaneengesloten)

  1. aaneensluiten (klieken)
    agruparse

Conjugations for aaneensluiten:

o.t.t.
  1. sluit aaneen
  2. sluit aaneen
  3. sluit aaneen
  4. sluiten aaneen
  5. sluiten aaneen
  6. sluiten aaneen
o.v.t.
  1. sloot aaneen
  2. sloot aaneen
  3. sloot aaneen
  4. sloten aaneen
  5. sloten aaneen
  6. sloten aaneen
v.t.t.
  1. heb aaneengesloten
  2. hebt aaneengesloten
  3. heeft aaneengesloten
  4. hebben aaneengesloten
  5. hebben aaneengesloten
  6. hebben aaneengesloten
v.v.t.
  1. had aaneengesloten
  2. had aaneengesloten
  3. had aaneengesloten
  4. hadden aaneengesloten
  5. hadden aaneengesloten
  6. hadden aaneengesloten
o.t.t.t.
  1. zal aaneensluiten
  2. zult aaneensluiten
  3. zal aaneensluiten
  4. zullen aaneensluiten
  5. zullen aaneensluiten
  6. zullen aaneensluiten
o.v.t.t.
  1. zou aaneensluiten
  2. zou aaneensluiten
  3. zou aaneensluiten
  4. zouden aaneensluiten
  5. zouden aaneensluiten
  6. zouden aaneensluiten
diversen
  1. sluit aaneen!
  2. sluit aaneen!
  3. aaneengesloten
  4. aaneensluitende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aaneensluiten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agruparse aaneensluiten; klieken samenscholen; samenstromen

Wiktionary: aaneensluiten


Cross Translation:
FromToVia
aaneensluiten apretar serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).